Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 16: De Hellemui
12
Plotseling vlamden aan alle
kanten vuren op. Fel oranje, maar ook gele, groene en blauwe vuurtongen
lekten, schijnbaar door niets gevoed, aan de rotswanden, en aan de drie
reizigers die zich tegen elkaar aan drongen in het immense gewelf. Het
licht en de hitte waren onverdraaglijk. Elvin moest zijn ogen
dichtknijpen. Pijn voelde hij niet, en na een tijdje kon hij voorzichtig
om zich heen kijken. Van afschuw deed hij meteen zijn ogen weer dicht, om
ze toch weer te openen, omdat hij zich anders nog hulpelozer
voelde.
Overal om hen heen kronkelden de lichamen van gestorvenen. Ze waren
naakt, lichamelijk intact, maar hun oogkassen waren hol en ze schreeuwden
zonder woorden te vormen, want tongen hadden ze niet meer. Enkelen klampten
zich aan hem vast, klemden zich vertwijfeld om zijn knieën en kuiten,
groeven hun nagels in zijn vlees in een woordloze bede om hulp. Hij zag
hoe anderen Marente gebruikten als een soort ladder, ze klommen langs haar
omhoog, gingen op haar schouders zitten en gebruikten haar hoofd om zich
af te zetten. Lavendel was al bedolven onder een wriemelende hoop
overledenen. Elvins longen vochten om lucht, die verzengend aanvoelde
in zijn strottenhoofd en hem eerder leek te verstikken dat levenskracht
te geven. En de sissende vuren drongen van alle kanten op... Het zou
niet lang duren voor ze het leven zouden laten en het lot van deze
ongelukkigen zouden delen, alledrie, de verwachting van Almesis en de
beloften van de Naamloze ten spijt.
Elvin hapte naar adem, en stootte met zijn laatste krachten uit: `Dat is
niet eerlijk! Laat hen gaan - mij alleen moet ge hebben!’
`Eerlijk?’ vroeg de Naamloze, die ook in dit helse licht niet zichtbaar
was - maar hij klonk alsof hij zijn wenkbrauwen optrok. `Eerlijk spel is
een bedenksel van Mensen. De Waarheid kent geen geen eerlijkheid of
valsheid, geen billijkheid of ongerechtigheid. Maak dat je wegkomt,
floorn. Je bent te goed voor deze wereld. De Onderwereld wordt geregeerd
door angst en schuld, door wraak en boete. Jij hoort hier
niet.’
Elvin merkte dat de kronkelende ongelukkigen zijn benen loslieten; hij
was vrij om te gaan. Hij stapte over hen heen en greep Marentes hand, die
nog juist zichtbaar was onder de massa doden die worstelden om te
ontsnappen. In den blinde graaide hij tussen de ontzielde lichamen tot
hij de warme, levende arm van Lavendel voelde; hij knelde hem vast
en trok.
`Alledrie of niemand’, zei hij - tegen wie wist
hij niet.
Langs het onzichtbare gewelf rolde de lach van de Naamloze.
`Doe je best maar’, zei de zalvende stem.
En Elvin deed zijn best. Hij liet de meisjes niet los, ook niet toen Marente
zich begon te weren tegen de ontslapen zielen, en als een bezetene vocht om
Lavendel te bevrijden. Geweld was niet iets waartoe Elvin bij machte was, maar
hij bezat het vermogen vast te houden, en dat was wat hij deed, koppig als
een muilezel.
`Genoeg!’ donderde de Naamloze, en hetzelfde moment staakten alle ontzielden
hun weerstand. Slap en levenloos lagen ze terneer aan hun voeten. Lavendel
krabbelde overeind. Ze glimlachte vaag bij de aanblik van de lamzalige lichamen
en duwde met de punt van haar schoentje tegen de dichtsbijzijnde, nieuwsgierig
toekijkend of hij zich zou bewegen.
`Mee!’ snauwde Elvin. Hij rukte aan haar arm en sleurde Marente, die verdwaasd
scheen na haar krachtsinspanning, achter zich aan. De vloer was bezaaid met
lichamen, Elvin kon alleen proberen niet op de hoofden te
trappen.
`Jij wint’, lachte de Naamloze. `Trouw is niet van deze wereld.’
Vuren brandden nog steeds rondom, maar ze weken waar zij langskwamen. Elvin
hijgde: `Rechtdoor en naar beneden. Kijk uit naar een waterval of een
fontein.’ Toen renden ze.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |