Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 17: Onvoorzien heul
1
Hoe afschuwwekkend het ook was over lichamen te
lopen, Elvin probeerde zich voor te houden dat hij hen niet kon verwonden omdat
ze al gestorven waren. Na een tijdje verschenen er open plekken tussen, en ze
konden hun voeten vaker neerzetten op de rotsachtige bodem. De vuren brandden
allengs minder fel. De Aanwezigheid was nog steeds voelbaar, al hield hij zich
stil. Elvin had de leiding genomen, maartoen het donkerder werd, struikelde hij
vaker en vaker. De ruimte tussen de menselijke lijven werd groter, tot het al
een tijd geleden was dat Elvin voor de laatste keer verend vlees onder zijn
voet had gevoeld; als hij nu struikelde, was het over rotspunten en losse
stenen. Ten lange leste hadden ze het laatste vuur achter zich gelaten en
bevonden ze zich opnieuw in inktzwart duister.
Elvin herhaalde het oud-Bergamoonse versje voor zichzelf: Vic sperge hi berghe
hi huün i huün, mikke werge ti fannerje jikke spün har resün... Rechtdoor en
onderdoor, tot waar water je besproeit...Vanwege die woorden, die alles of
niets konden betekenen, liep hij strak rechtdoor. Alleen als hij voelde dat
de vloer begon te rijzen, week hij af van zijn koers tot hij een daling
bespeurde. Hij nam dan voor het gemak maar aan dat hij eerder was afgedwaald
en dat het dalen van de vloer aangaf waar de weg rechtdoor heenvoerde. Wat
rechtdoor was, viel zelfs voor een Floorn moeilijk te bespeuren in het
donker, en een Mens had het waarschijnlijk helemaal niet
gekund.
Van lieverlee liet hij de leiding steeds meer over aan Lavendel, die
scheen te kunnen zien waar ze ging; ze struikelde tenminste niet zo
vaak en haar tred was zekerder dan die van hem.
`Loop naast haar’, zei Marente. Ze fluisterde en haar adem
trilde. `Jij bent haar lamp.’ Elvin gaf geen antwoord, het
leek hem onzin. Tot hem te binnen schoot dat hij Elvin de
Stralende was, en dat Lavendel in staat was dat stralen waar
te nemen. Mogelijk had Marente gelijk, in ieder geval kwamen
ze vlugger vooruit toen hij Lavendel naast zich liet lopen. De
jonkvrouw van Lier had een slip van Lavendels gewaad vast; ze
bleven voortdurend dicht bij elkaar.
Opeens merkte Elvin dat hij weer voluit kon ademhalen. Ze moesten
de uitgang uit de Onderwereld naderen. Maar nog steeds voelde
Elvin de aandacht van de Naamloze op hen
gericht.
Lavendel bleef staan, wat Elvin merkte doordat zijn arm bijna
uit de kom werd gerukt. Hij wilde iets zeggen, maar het meisje
schudde ongeduldig zijn arm. Toen hoorde hij het ook: vaag,
en heel in de verte, maar onmiskenbaar het ruisen van water. Alleen
het geluid al deed Elvin opgelucht ademhalen. Zo vertrouwd, zo
geruststellend, zo... aards!
Nu was zelfs de geringste aarzeling uit Lavendels tred
verdwenen. Lichtvoetig snelde ze voort, Elvin en Marente
met zich meetrekkend. Vaak moesten ze bukken voor hangende
druipstenen, een keer moesten ze zijdelings door een smalle
doorgang glippen, en even verderop moesten ze een stuk
kruipen, maar aldoor ging het omlaag en rechtdoor. Elvin
dacht daarover na. Hoe kon dat versje weten van welk punt
in de Onderwereld ze vertrokken waren? Dat kon een versje, dat
door de tijden heen voor iedereen en overal hetzelfde bleef, níet. Wat
wilde zeggen dat ieder die de het Dodenrijk betrad, vanuit hetzelfde
punt de terugweg aanvaardde. En dat betekende dat de immense ruimte
die hij om zich heen had gevoeld, in werkelijkheid maar één punt
in beslag nam. Misschien niet groter dan een muizenkeutel. Misschien
niet groter dan een vlo. En misschien nog kleiner. Ongelooflijk als
het scheen, moest dat toch de waarheid zijn.
Toen voelde hij waterdruppels op zijn gezicht spetteren. Hadden ze
de uitgang bereikt?
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |