Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 16: De Hellemui
11
Elvin schrok op toen hij ruw werd aangestoten.
`Elvin! Luister!’
De zachte, zoete, zalvende stem sprak nog steeds tot hem.
`De keus is aan jou, Elvin Nedergast de Stralende. Laat Lavendel Azazelsdochter
hier achter, met haar geliefde, en ga vrijuit. Het is bekend dat jij je zonder
recht uitgeeft voor een Stralende en er niet werkelijk één bent, maar er is
besloten een oogje dicht te knijpen. Geef de meisjes prijs aan de dood, en
leef, als je dat wenst.’
`De dood!’ riep Elvin uit. `Lavendel kan niet sterven!’ Ook Marente slaakte
een kreet; kennelijk weerklonken dezelfde woorden in haar hoofd. Alleen Lavendel
gaf geen kik.
De Naamloze lachte zachtjes. `Wie bemint, kan sterven. Terwijl jij de slaap
der onschuldigen sliep in de bergen van de Bovenwereld, heeft Marente van
Lier haar bekend. Lavendel zal sterven. Jullie ademen nog, ja, jullie leven
in geleende tijd, maar het respijt is bijna voorbij.’
`En Aza?’ fluisterde Elvin.
`De levenden vallen niet onder zeggenschap van het Dodenrijk’, antwoordde
de Naamloze. `Wat zij zal doen valt niet te voorspellen. Mogelijk komt
ze hier op zoek naar haar dochter. Mogelijk laat ze haar aan haar lot over
in haar jacht op verdorven zielen. Weet dit wel: mocht Azazel Kramsdochter
de Hellemui betreden, dan is er voor haar geen terugkeer.’
Elvin zuchtte. Er was dus nog steeds een kans dat Aza verslagen werd. Om
hem heen werd het zuchten en kreunen dringender. Probeerden de doden hem
iets te vertellen? Als dat zo was, slaagden ze er alleen in hem een diepe
wanhoop in te boezemen. Een wanhoop gemengd met afkeer; want de lucht was
bedompt geworden, verstikkend zelfs. Als radeloosheid een geur had, was
het deze.
`Welnu, andere zaken vragen de aandacht. Je hebt nog één oogwenk om een
beslissing te nemen.’
Elvin dacht minder dan een ogenblik na, en zei: `Ik ga. Terug naar
boven.’
De Naamloze lachte monkelend.
`Dat dacht ik wel. Met achterlating van beide meisjes.’
Elvin slikte. De opmerking van het Ziener-drogbeeld kwam hem weer voor de
geest: Het valt niet mee hè, om de hele Bewoonde Wereld te redden... Het
viel niet mee.
`Nee. Ik neem ze allebei mee terug naar het Land der
Levenden.’
Weer begon het te rommelen in de ingewanden van de bergen, maar nu kwam
er geen lach uit voort. Toornig klonk de Naamloze toen hij zei: `Dat zal
zijn zoals het is. Er wordt een uitzondering gemaakt. De meisjes kunnen
gaan. De prijs...’
`Prijs?’ fluisterde Elvin schor.
`... ben jij.’
Elvin kon een kreet van vertwijfeling niet binnenhouden.
`Voor altijd in het duister!’
`Voor altijd in het duister’, beaamde de Naamloze lispelend. `Voor altijd
te midden van het steunen en klagen der schuldigen. Kies,
vriend. Nu.’
Elvin liet zich op de kille, glibberige grond zakken. Marente boog
zich over hem heen en kuste hem op het voorhoofd.
`Dank je Elvin. Maar dat kan niemand van je vragen. Ik zal hier
blijven, samen met Lavendel. Waar zij is, zal ik gelukkig zijn, ook als
ik nooit meer het daglicht zal zien. Je hebt meer gedaan dan een Mens
zou doen. Ga terug naar je verwanten en denk niet meer
aan ons.’
`Het zij zo’, zei hij. `Laat de meisjes gaan, dan geef ik me over.’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |