Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 14: De derde bron
12
Elvin zon koortsachtig op een kunstgreep om de
meedogenloze Zeeridder af te leiden; als hij niets deed zou de man Werefried zonder
gewetensbezwaar vermoorden.
`Vergun mij een opmerking’, zei hij. `Wij hebben ooggetuigenverslagen waaruit
zonneklaar blijkt - hè Werefried? - wat in de grotten te vinden is.’ De dolk
rustte nog steeds tegen Werefrieds strottenhoofd, maar de Zeeridder leek er
zijn gedachten er niet meer bij te hebben.
`Ooggetuigen?’ vroeg hij, zoals Elvin had gehoopt. `Wat voor ooggetuigen? Wie?’
`Ge dacht toch niet dat de bergbewoners zich lieten afschrikken door uw blikkerende
zwaarden?’, zei Elvin achteloos. `En dan zijn er de marmerrijders nog... Sommige
van hen willen voor zichzelf beginnen, en zoeken onafgebroken naar nieuwe
aders. Zij kennen de bergen hier niet alleen van buiten, maar ook van binnen.’ Hij
klopte op de rots naast hem.
`Dat lieg je!’ riep de Zeeridder. `Wij zijn de enigen die het geheim kennen!’
`Uw zogenaamde geheim is algemeen bekend in deze streken’, loog Elvin kalmpjes. Die
rust voelde hij werkelijk. Een mens zou in zijn omstandigheden zijn angst verraden
hebben door zenuwachtig gefriemel. Elvin verstond de kunst om kalmte aan te trekken
als een schoon buis. `De Derde Bron!’ ging hij verder. `De Eerste en de Tweede, waar
de Pikon ontspringt, liggen open en bloot voor het oog van de wereld! Ge vergeet
misschien dat wij lange tijd in het gezelschap van Koningin Aza hebben vertoefd.
De Griffioenen die hier hun horsten hebben gehoorzamen haar. En niets ontsnapt
aan hun adelaarsblik.’
`De Derde ligt verborgen’, gaf de Zeeridder korzelig ten antwoord. `Niet dan door
barbaarse ontberingen te verduren en afgrijselijke vijanden te weerstaan kan een
levend wezen die naken. Alleen de Liga levert mannen die dapper genoeg zijn.’
`Uw zelfgenoegzaamheid zal weldra uw dood worden’, zei Elvin, die merkte dat
de greep om Werefrieds borst losser was geworden. `Het geheim is uitgelekt. Uit
Kes is al een troepenmacht onderweg.’ De krijghaftige Rigaren waren de ergste
bedreiging die Elvin kon verzinnen.
`Genoeg!’ zei Werefried. `Rigaren? Pfah! Ge denkt toch niet dat mijn broer koning
een goudmijn op zijn grondgebied zou overlaten aan wildemannen?’
Elvin kneep zijn ogen dicht. Hij had die Zeeridder juist zover dat hij dat
goudmijnverzinsel van Werefried was vergeten! Nu verried die dwaze Wijze zijn
onwetendheid.
De Zeeridder bedacht zich geen moment.
`Genoeg, inderdaad’, zei hij. Hij verstrakte zijn greep. Met een snelle haal sneed
hij Werefrieds keel open. Bloed gutste in golven naar buiten, de wijsgeer sperde
in opperste verbazing zijn ogen wijdopen, en zakte toen door zijn knieën. Hij rolde
om, waarbij zijn hoofd met een klap tegen de rotsachtige bodem sloeg, en bleef
liggen in een groeiende plas bloed.
Zonder acht te slaan op de Zeeridder sprong Elvin op hem af en knielde bij hem
neer. Maar de wond was te groot voor een heler. Alleen magische krachten zouden
de stervende koningszoon nog kunnen redden. Toverkracht bezat Elvin niet, en
zijn steentje had hij zojuist ingeslikt.
`Spaar je de moeite’, zei de Zeeridder. `Aan die praatjesmaker gaat niets
verloren.’ Hij veegde zijn dolk schoon aan een handvol bladeren en liep naar
zijn paard. `Ga jij maar terug, floorntje’, zei hij, `en vergeet niet rond
te vertellen dat wij hier heersen. Ieder die ons probeert te volgen, te overvallen,
te bedreigen of te bedriegen, wacht hetzelfde lot. De Derde Bron van Inzicht,
hels en gevaarlijk als ze mag zijn, is van ons.’ Hij wendde zijn paard en
galoppeerde ervandoor.
Aan Werefrieds keel ontsnapte een gerochel. Elvin boog zich over hem heen.
`Lavendel...’ meende hij te verstaan.
`Wees gerust’, antwoordde hij. `Ik zal het meisje in veiligheid brengen.’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |