Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 14: De derde bron
11
De Zeeridder stond op het punt om
Werefried te doden. Elvin had geen wapen en vechten kon hij niet. Er schoot
hem maar één ding te binnen. Vlug haalde hij het steentje van de Ziener te
voorschijn, dat tot zijn opluchting zilverig opglansde.
`De timantijn voor zijn leven, heer!’ riep hij. `Weet ge niet dat deze steen één
van de drie Bronnen van Inzicht is?’
De Zeeridder liet zijn zwaard zakken en keek naar Elvin. Opeens gooide hij zijn
baardige hoofd in zijn harige nek en lachte bulderend.
`Dwaas! De hele Bewoonde Wereld is naar je op zoek en jij geeft je zomaar bloot?
En wie is deze soepjurk dan wel dat je je eigen leven voor hem veil hebt?’
`Werefried de Wijze’, zei Elvin snel. `Eens was hij de kroonprins van Mandipor,
een koninkrijk dat je vast niet tegen je in het harnas wilt jagen. Leggen de
Zeeridders niet regelmatig aan in Sjor?’ Dat weetje had hij opgepikt tijdens
de Grote Samenkomst; Sjor was de belangrijkste havenstad van Mandipor. `Werefried
is de broer van de huidige koning.’
`Wat niet wegneemt’, zei de Zeeridder, terwijl hij een stap opzij deed, `dat
hij zich op ons gebied bevindt. Overigens’ - hij deed een paar snelle stappen
zodat hij dreigend boven Elvin uittorende - `is die timantijn van jou helemaal
niet één van de Bronnen van Inzicht. Wij Zeeridders zijn de enigen op Aarde die
de bronnen weten te vinden, en wij houden het geheim graag voor onszelf. Hier,
geef die steen maar aan mij; de Liga weet altijd raad met kostbaarheden.’ Hij
probeerde Elvin het steentje uit zijn handen te grissen, maar Elvin was hem voor,
stak het razendsnel in zijn mond en slikte het in. Hij voelde het koud en hard
in zijn slokdarm zitten, waar het uiterst langzaam zakte.
`Dwaas’, herhaalde de Zeeridder. `Nu moet ik je openrijten.’ Hij richtte de punt
van zijn zwaard op Elvins keel en drukte net zó hard dat het pijn deed.
`Laat dat!’ Werefrieds stem had plotseling een gezaghebbende toon. `Deze floorn
is mijn bediende’ (Elvin kneep zijn ogen dicht; weer iemand die aanspraak
op hem maakte) `en ik sta niet toe dat hem een haar gekrenkt wordt!’
De Zeeridder haalde zijn schouders op en keerde zich om.
`Ook goed. Aza’s Grijpvogels zullen hem wel te pakken krijgen’, zei hij. `Mij kan
die armzalige steen niet schelen nu we alle rijkdommen ter wereld voor het
grijpen hebben.’
`Dat dacht ik wel’, knikte Werefried. `Het is een goudmijn, nietwaar? De schimmen
en kwelgeesten uit de verhalen zijn maar vleermuizen, het hellegat van Dagaris
is een simpel smidsvuur en de hellebeesten de vonken die eraf spatten. En ik
heb de toegang gevonden, waarde ridder. Daarboven.’ Hij wees in de richting
waaruit hij nog geen half glas geleden was afgedaald. `Ik maak me sterk dat we
ons op Mandiporaans grondgebied bevinden. Ik neem het beheer van deze mijn over.
Rijkdom maakt niet gelukkig, maar ook geluk is een betrekkelijk begrip.... Als
uw leven u lief is, maak dan dat ge wegkomt en laat ons met rust.’
De Zeeridder schudde zijn hoofd. Hij greep naar de drinkhoorn aan zijn gordel,
nam een ferme teug en schoefde het deksel er weer op zonder de anderen iets
aan te bieden. Elvin kon zich blijven verbazen over de gewoonten der Mensen.
Om zich te troosten streelde hij het bergpaardje over de neus. Het dier
brieste verwonderd.
`Een goudmijn, ja hoor’, zei de Zeeridder. `En daarvoor zouden wij ons
zover van onze schepen wagen? Voor een goudmijntje zouden wij die verscheurende
Grijpvogels trotseren? Welnee. Wat jij daarboven gevonden hebt, is de toegang
tot de laatste Bron, de Derde Bron. Maar die kennis zal je niet baten. Zoals
ik zei: wij houden het geheim voor onszelf.’ En met die woorden trok hij
zijn dolk en zette het vlijmscherpe lemmet op Werefrieds keel.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |