Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 10: De Zonnekoning
12
Die avond kon Elvin de slaap niet vatten. Beneden
in de gelagkamer gilden en joelden de zwampfeeksen, die ongelukkigerwijs hun herberg
als verblijf hadden gekozen, en tegen hem aan lag Rorin, doodstil, maar klaarwakker
en stijf van angst. Elvins verzekering, aan het einde van die roerige avond, dat
hij hem niet zou verlaten, had kennelijk weinig geholpen. Het bed bleek vol vlooien
te zitten en hoewel die hen niet beten omdat ze floornbloed versmaadden, lag Taris
aan Elvins andere kant voortduren te krabben en te mopperen dat hij werd opgegeten.
Toen de zon opkwam, waren ze alledrie humeurig, elk op zijn eigen manier. Taris
vloekte, Rorin zweeg bokkig, en Elvin was prikkelbaar. Hij weigerde zijn vermomming
aan te trekken, tot Taris hem dwong door te zeggen dat hij alleen zó, als vrouw
verkleed, mee mocht naar de beraadslaging in het paleis. Het haastige ontbijt
in de gelagkamer die nog stonk naar de zwampheksen maakte de zaak er niet veel
beter op, en Elvin was blij toen ze in het vroege zonlicht op weg gingen naar
het paleis. Hier in het noorden was de zomer al zo goed als ten einde; het was
mistig en aan alle daklijsten glinsterden spinnenwebben.
Het paleis was, dat moest zelfs Elvin toegeven, schitterend. Zonlicht viel op
de vele binnenplaatsen en deed de marmeren wanden glinsteren. Fonteinen klaterden
op elke hof, omringd door perken vol geurende rozen. Onder de galerijen sierden
mozaďeken de wanden, gemaakt van barnsteen en zeeglas uit het zuiden, wijnkristal
en koperlazuur uit de noordelijke bergen, korund en jade uit het oosten. De grote,
ronde zaal waarin ze werden binnengeleid, onder de gouden koepel die ze al van
verre hadden kunnen zien, vormde een voorstelling van het uitspansel, met gaatjes
in de donkere wanden waardoor het licht viel, als pinkelende sterretjes. Ragfijne
lichtstraaltjes doorschoten kriskras de schemerige ruimte. Maar de koning, in het
midden van de zaal, zat in het volle zonlicht, dat door een luik in de koepel
viel.
In een halve cirkel om hem heen, maar lager, stonden zijn raadsheren. Op dezelfde
tree, naast de koning stond zijn Stem, en daarachter roerloos een rij bedienden,
die scherp zijn wensen en behoeften in de gaten hielden en geen wenk hoefden te
krijgen om die te vervullen. Weer een tree lager stonden in een grote kring de
leden van de verschillende afvaardigingen. Leenheren in weelderige kledij vormden
een derde haag om de koning, en daaronder, op de begane grond, hadden zich de
vrouwen, zonen en lansknechten van de groten verzameld. Ieder stond met eerbiedig
gebogen hoofd. Elvin, inmiddels gewend aan de eigenaardigheden van de Mensen, vroeg
zich verwonderd af of deze Zonnekoning geen krijgsheren had. Hij had zich met Rorin
aan de hand onopvallend achter een groep adellijke dames verscholen en drukte zich
tegen de gekromde wand, benieuwd naar de beraadslagingen van dit vorstelijk
gezelschap.
De koning had dorst. En bediende schoot toe met een bokaal. De koning dronk.
Hij veegde zijn mond af met de linnen slab die hem werd voorgehouden en boerde.
Toen moest hij niezen. Hij keek de zaal rond. Een vlindertje dwaalde rond, op
zoek naar licht en lucht. De koning volgde het met zijn ogen. Hij lachte. Gehoorzaam
lachte de hele zaal mee. Behalve, zag Elvin, de raadsheren, die druk onder elkaar
fluisterden. Vrouwe Aza, in een scharlaken gewaad, hipte ongeduldig van de ene voet
op de andere. De koning boerde weer.
`Belletjes’, zei hij, `belletjes in mijn buik.’ Toen sloeg hij verschrikt op zijn
mond. `Mag niet praten hč?’
De koningin der Zwampfeeksen, Akelei, schudde van het ingehouden lachen. Een
van de raadsheren fronste dreigend zijn wenkbrauwen. Hij fluisterde de koning
iets in. Deze knikte en wees naar zijn Stem, die met een onbewogen gezicht de
eerste spreker aankondigde. Koning Karbonkel van de Aardmannen stapte op de
verhoging. De beraadslaging was begonnen.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |