Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 11: De Grote Samenkomst
1
Dagen duurden de besprekingen, die
de kronieken in zouden gaan als de Grote Samenkomst. Eerst kwamen de minder belangrijke
afgevaardigden aan het woord: de koning van de Aardmannen, de drost van Porto, de Heer
van Bel i Al, de vorstin van de Zwampfeeksen, de aanvoerder van de Zwervende Zeeridders,
en ze namen allemaal hun tijd. Koning Solaris had aangekondigd dat Bergamon zich voor
het eerst sinds mensenheugenis zou bewapenen, om voorbereid te zijn als de krijgszuchtige
benden in het oosten op zouden trekken naar de grens bij het Tiuval Moor. Verder zou er
een bondgenootschap worden gesloten met Saga, dat wapentuig in overvloed bezat. Dat
waren interne aangelegenheden, maar over de dreigende krijg had ieder iets te zeggen,
en geen van hen beperkte zich tot weinig woorden.
Elvin kwam trouw met Taris mee naar het paleis, iedere ochtend en iedere middag na
de noen. Hij had de grootste moeite met Rorin, die doodsbang was voor de korte tocht
naar het paleis, voor het paleis zelf, voor de wachters die ze tegenkwamen en voor
Mensen in het algemeen, en die zei dat hij stikte in de vele lagen vrouwenkleding.
Maar ondanks al zijn protest was hij nog veel banger om alleen in de herberg te blijven,
dus liep hij elke keer toch weer mee, al moest Elvin hem bijna voorttrekken. Eenmaal
had Rorin zijn hand losgetrokken en was hij een smal straatje ingeglipt. Pas een vol
glas later had Elvin hem teruggevonden, met opgetrokken knieën op de tak van een wilg
in een van de vele stadstuintjes, zonder zijn meisjeskleren maar zo onbeweeglijk dat
hij toch onzichtbaar was voor mensenogen. Elvin had medelijden met hem, en zelf was
hij er ook niet erg happig op zich elke dag maar weer tussen muren op te sluiten. Maar
hij had het dringende gevoel dat wat hier besproken werd gevolgen zou hebben voor
zijn volk, en omdat hij de enige was die later, als hij geluk had, verslag uit zou
kunnen brengen, moest hij wel, en Rorin ook.
De Aardmannen bewoonden de gebieden langs de grens in het noordoosten, waar de
hoge Poolwachters met hun besneeuwde pieken overgingen in het drassige land meer
naar het zuiden. Koning Karbonkel betoogde dat het allemaal mooi en prachtig was,
zo’n oorlog, maar dat zijn gebied als eerste verwoest zou worden als de Bergamoners
eventuele invallers gewapenderhand aan de grens zouden tegenhouden. Hij pleitte voor
een vredesverdrag met Uglon.
Toen hij eindelijk uitgesproken was, wezen de raadsheren
van koning Solaris hem erop dat er geen vertegenwoordiging was van Uglon, hoewel er
een uitnodiging was gegaan naar de Vesting bij de oorsprong van de Drie Stromen. Waarna
koning Karbonkel uitgebreid betoogde dat Bergamon dan zelf maar naar de Vesting moest
gaan om te onderhandelen, waarop de raadsheer er op zijn beurt op wees dat de brug
van de sterkte sinds de vorige oorlog nooit was neergelaten, en dat Furcht gezworen
had dat ieder die zijn stad zou willen betreden, met een overmacht aan soldaten moest
komen... De zitting werd verdaagd en na het noenmaal hervat, waarna koning Karbonkel
erop stond het laatste woord te hebben.
Intussen werden buiten de muren van Sol steeds meer tenten gezien. Uit alle streken
van de Bewoonde Wereld kwamen onderhandelaars aan, en omdat de herbergen vol waren
sloegen zij hun kamp op buiten de stad. Inwoners die er hun vlees en groenten
verkochten kwamen met angstige verhalen terug... Zeebonken van de Liga hadden
zich op de vlakte verzameld om van dichtbij de verrichtingen van hun Ridders
te kunnen nagaan; ze vraten zich in hoog tempo door de voorraden heen. Uit het
zuidoosten was een krijgsschare uit Riga aan komen stampen. Er zou een troep
moordlustige Griffioenen in de heuvels zijn neergestreken die jacht maakte op
schapen en kinderen. En uit het noorden naderden nomaden met hun meutes elandhonden....
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |