Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 3: De ster in het noorden
12
Elvin hurkte aan de rand van de weg en
wachtte tot het geratel in de verte dichterbij kwam. Hij was nu min of meer toonbaar:
hij had nog meer dode konijnen gevonden, waarvan één in de strop van een jager, en had
er met een primitief systeem van gaten en lussen een soort lendendoek van geknoopt. Met
heimwee dacht hij aan de kledij van zacht weefsel die hij in heel vroeger dagen had
gedragen, geweven van draden uit rietpluimen, vlas en eendendons gesponnen... Hij kon
zijn eigen stank, vooral nu hij gehurkt zat, bijna niet verdragen.
De weg die zijn pad kruiste moest de handelsweg tussen Spor en Tachus zijn, ten
noordwesten van de hoofdstad Saga. Dat betekende dat hij ongemerkt het Avondwoud
had verlaten en in het Bos der Dalen was geraakt. Dat kon kloppen: het terrein was
heuvelachtiger geworden. Het merkwaardige was, dat een reiziger die uit het zuiden
kwam, vooral dalen zag: elke nieuwe heuveltop was lager dan de vorige; het terrein
daalde meer dan het steeg. Komend uit het noorden zou iemand uitgeput raken van het
klimmen. Het was geen wonder dat het bos zo goed als uitgestorven was, op de dieren
na, die er uitbundig tierden.
Om een flauwe bocht in de met bomen omzoomde weg kwam nu een wagen, bespannen
met twee ossen. Hoog opgetast achter de voerman lagen goederen onder een fleurig
zeildoek. Het geheel zag er gemoedelijk uit. Toch bleef Elvin gebukt achter
zijn struik zitten. Zolang hij zijn geheugen niet had, zou hij geen risico’s
nemen. Goed volk en kwaad volk kon hij niet van elkaar onderscheiden nu hij
niet wist welke rol hijzelf in hun midden speelde.
De kar kwam uit het zuidwesten en ging naar het noordoosten, in een kalm
maar gestaag gangetje. Elvin kwam in de verleiding te vragen of hij een
eindweegs mee kon rijden. Spor lag langs de grote Weg naar het Noorden, die
uitkwam bij de pas die toegang gaf tot Bergamon. Het was prettig zulke dingen
te weten. Af en toe kwamen er nu ook vlagen herinnering bij hem boven die op
eigen ervaringen leken te wijzen. Een ezel, een tent ingesmeerd met
koolzaadolie... dat was waar hij aan dacht bij de Pas. Hij scheen zelfs te
weten welke vorm de bergen rond die dalen hadden. Twee scherpe pieken met een
ronde top ertussen, als een schedel met puntoren aan weerszijden... Het zou
het hoofd van een kaal uitgevallen floorn kunnen zijn.... áls het echt een
herinnering was, en niet geen waanbeeld.
De voerman zong een lied en Elvin kon de woorden nu verstaan, zo dichtbij was
hij. Langs Spor en de Pas gaan zou een grote omweg betekenen. Maar van de
toegankelijkheid van de bergen bij de oorsprong van de Pikon wist hij niets. Het
was korter, zeker. Toch had Taris hem gewaarschuwd tegen die route. Wist hij maar
waarom!
De kar was nu op gelijke hoogte met hem. Hij moest een beslissing nemen.
De voerman zag er vriendelijk uit voor een mens. Hij had Sagaarse trekken, maar
leek niet bars of overmatig inhalig. Elvin kwam half overeind. De voerman keek
zijn richting uit. Elvin stapte achter zijn struik vandaan. De voerman begon te
schreeuwen en zwiepte met zijn leidsels op de ruggen van de ossen, die eerst een
sukkelige draf inzetten, en toen in een onregelmatige galop wegholden, de kar er
slingerend achteraan. Elvin stapte verbouwereerd de weg op en keek het voertuig
na. Wat had die voerman opeens!
Toen keek hij langs zijn lichaam omlaag. Natuurlijk, hij zag eruit als een rover,
en een nogal armzalige bovendien! Hij ging gehuld in huiden, zoals het bosgeboefte,
en dat hij geen wapens droeg, zou de voerman in de gauwigheid niet hebben kunnen
zien. Elvin lachte plotseling luidop. En híj had zich alleen maar afgevraagd of
hijzelf de voerman zou kunnen vertrouwen!
'Ja, pech hè', zei iemand achter hem. Elvin maakte een sprong van schrik. 'De
floorn wikt en zo’n hotsebotsossenkarkerel beschikt.'
Voor Elvin stond een floorn. Een morsige floorn, maar een floorn!
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |