Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 3: De ster in het noorden
11
Het begon donker te worden en nog altijd
lag de floorn daar op de boswei. Hij haalde het steentje uit zijn mond (nog steeds lichtend
blauw) en vroeg zich af hoe hij eraan gekomen was. Misschien was het beter er een etuitje
voor te vlechten en het om zijn hals te hangen. Hij trok wat lange grashalmen uit, ritste
er de zaden af en spleet ze met zijn duimnagel. Op het gevoel begon hij te vlechten en
probeerde te bedenken wat hij moest doen.
Terug naar een verleden dat hij misschien niet eens zou herkennen?
Of toch vooruit, onbekende gevaren tegemoet?
Hij kon niemand vertrouwen, omdat hij niet wist wat zijn rol was in de Bewoonde
Wereld. Van Taris had hij het tenminste zeker geweten. Die had hem uit het water
gered - achteraf bekeken had hij op het punt gestaan te verdrinken. Of erger:
voorgoed in de vergetelheid te raken. Taris van Sterre moest te vertrouwen zijn.
Terwijl de grassprieten in zijn handen langzaam een koord vormden, ordende hij zijn
gedachten. Wat wist hij van Taris? Heer van Orion was hij, een heerlijkheid in
Bergamon. Toch droeg hij wapenkleuren die de rovers hadden herkend als die van
'de koning'. Welke koning was dat? Bergamon was ook een koninkrijk, dat meende Elvin
zeker te weten. Maar zou een Sagaar een ándere koning zo noemen? Nee; ze hadden het
over de koning van Saga gehad. Osbor de Vierde... nee die was gestorven. Aswald de
Tweede had hem opgevolgd... Ja, en daarna was Osbor de Vijfde gekomen... Hij pijnigde
zijn hersens. Oswel de Eerste! Dát was de huidige koning van Saga. Het waren niet
meer dan namen voor hem, opgepikt uit boeken. Hij had van die vorsten hooguit de
beeltenis gezien, op de munten die ze lieten slaan, nooit van aangezicht tot
aangezicht. Tenminste, dat nam hij aan... O, het was pijnlijk niet te weten wat
zijn persoonlijke geschiedenis behelsde! Oswels naam kon hij opdiepen, de naam
van een vreemde vorst, maar de namen van zijn eigen verwanten kon hij zich niet
te binnen brengen!
Elvin ging overeind zitten en nam de omgeving in zich op. De zomer liep ten einde;
de natuur was rijk aan vruchten en ander voedsel. De dieren waren weldoorvoed. Het
weer was nog mooi. Maar weldra zou de herfst komen, en in de bergen zou het al
koud zijn. Kleding zou hij nodig hebben, en een voorraad leeftocht, want zelfs
een floorn kon in de kou niet helemaal zonder voedsel. Hij moest haast maken.
Hij zou naar het noorden gaan. Vroeg of laat zou Taris naar Orion terugkeren. Hoe o
nbekend ook, Taris was het enige houvast dat hij had. Zijn enige vriend in de Bewoonde
Wereld. Hij stopte het steentje in het gevlochten hoesje en voelde of het stevig
was. Toen hing hij het koordje om zijn hals. Hij stond op, en struikelde bijna
meteen over een dood konijn. Hij moest denken aan de rovers en hun van dierenhuiden
gemaakte kleren. Hoewel de lucht van dode dieren voor een floorn bijna niet te
verdragen was, zocht hij toch een scherpe steen en stroopte de huid van het
kadaver, schraapte het rottend vlees van het vel. Toen hij klaar was, was het
helemaal donker. Hij hing het vachtje aan een stevige stok die hij aan de bosrand
vond. Een paar van zulke vellen en hij kon een soort jas in elkaar flansen...
Hij was voldoende uitgerust om verder te trekken. Maar welke kant op? Hij liep
naar het midden van de open plek en zocht het uitspansel af. Daar, net boven
de toppen van de bomen: het sterrenbeeld de Kleine Beer... met de Poolster.
Het noorden!
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |