Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 17: Onvoorzien heul
11
Marente, die tot dan toe ongebruikelijk
zwijgzaam was geweest, mengde zich in het gesprek.
`Eerlijk gezegd zijn we zelf op de vlucht. We hebben een reis gemaakt naar
oorden waarover niemand wil horen, en waarover wij liever niet praten, hè
Elvin?’ Ze raakte even haar grijze lokken aan. `En we hebben behoefte aan een
wijkplaats, een plek om tot onszelf te komen. Ik kan koken en spinnen en weven en
naaien en dorsen en wannen en vechten...’ Ze hield even op om adem te halen en de
mannen om haar heen lachten. `En jagen ook. Ik zou hier graag blijven. Zoals jullie
aan mijn spraak wel horen, kom ik uit Bergamon. Ik ben geen vijand.’ Weer werd er
gelachen. `Alleen moeten jullie mijn vriendin hier ongemoeid laten. Zij kan zich
niet verdedigen, ze is niet zoals anderen. Ze spreekt niet, maar ze verstáát wel. Ze
doet niemand kwaad en niemand goed. Ze zal niet kunnen werken; ze zal ook niet in de
weg lopen. Maar als jullie haar wegsturen, ga ik ook.’
`Niemand praat over wegsturen’, zei Zigar. `Weggestuurd zijn wij eens allemaal. Dat
doen wij niemand aan die bij ons heul zoekt. Hoe heet jullie
vriendin?’
Marente keek even naar Elvin, die heel even zijn hoofd schudde. De naam van Aza’s
dochter kon doorgedrongen zijn tot in deze uithoek, en het zou ieders veiligheid
in gevaar brengen als uitlekte dat zij zich hier verschool.
`La...’ Marente haperde.
`Laël’, zei Elvin.
`Goed, Laël zal ze heten’, zei Zigar dubbelzinnig. `En geen van ons zal haar
iets opdragen of iets van haar eisen. We zullen haar voeden en kleden en ze zal
veilig zijn bij ons. En over kleden gesproken...’
In een hoek van de grot, achter een gordijn van vodden, was een kuip water warm
gemaakt, en nadat ze gebaad hadden kregen ze kleren die weliswaar versleten en
gelapt, maar in ieder geval schoon waren. De stinkende werkmanskleding werd meteen
in het badwater gegooid. Het viel Elvin op dat het werk gelijkelijk over mannen en
vrouwen verdeeld was; natuurlijk was het wel zo dat er niet veel vrouwen in het
holendorp woonden. Hij keek een beetje ongerust naar Lavendel, die met het zilveren
haar een onaardse schoonheid had verkregen. Maar hij kon niet anders dan Zigar op
zijn woord vertrouwen.
Ze werden rondgeleid, langs ladders en richels. De andere holen en grotten waren
ingericht als voorraadkamers, werkplaatsen, keukens en nachtverblijven. De tent
beneden, zei hun begeleider, was louter in gebruik voor het opslaan van de bedorven
etenswaren, om de vrachtrijders en zeldzame bezoekers op een dwaalspoor te brengen. Er
stond altijd een pan met kwalijk riekende inhoud te pruttelen om de maskerade te
vervolmaken.
`Je herkent me niet hè’, zei hun gids plotseling met zijn blik strak op Elvin
gericht.
Die schudde in verwarring zijn hoofd. En toen herkende hij de man tóch: het was de
soldaat die hij eerder had ontmoet, de vroegere bewaker. Hij slaagde er kennelijk
niet in zijn verbazing te verbergen, want de voormalige soldaat lachte en zei: `We
hebben ons maar bij hen aangesloten toen de oorlog begon. Het baantje van mensenslachter
leek me niks.We missen hier veel, maar van één ding is er genoeg:
vrijheid.’
Daarna bleek het weer tijd voor een maaltijd. Deze mensen die zo lang van goed voedsel
verstoken waren geweest, ontzegden zich niets meer. Deze keer verschenen er echter
minder Vrijen aan de grote tafel; sommigen gaven er de voorkeur aan in hun eigen
verblijven te eten.
`Het viel me op dat Marente en jij Laël lieten voorgaan bij het baden’, zei Zigar
gedempt. `Het meisje lijkt me van hoge geboorte. En dat zilveren haar... Wie is
zij?’
`Niemand’, zei Elvin kortaf. Zigar mocht de vrede dan liefhebben... hij bleef een
Mens.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |