Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 17: Onvoorzien heul
10
De man, die zich voorstelde als
Zigar, liet een reeks luide kreten horen, de roep van een slechtvalk. Op
slag doken uit de holen en van achter rotsblokken tal van mensen op, die
zonder angst naderbij traden. Grauw en rafelig waren hun kleren, maar hun
gezichten hadden kleur en hun ogen vonkten van levenslust. In niets leken
ze meer op het armzalige troepje menselijk afval dat Elvin de laatste keer
had gezien.
Zigar deelde opdrachten uit en een glas later werden de drie reisgenoten
aan een gedekte tafel in een van de grotten genood. De ladder waarlangs ze
omhoog waren geklommen, was ingehaald. De buitenwereld mocht niet weten wat
zich in hun nederzetting afspeelde, zo legde Zigar uit. Nog steeds werden er
zendingen Uitgeblusten naar hun dal gestuurd. Ze kregen de tijd om op hun
verhaal te komen, en werden met versterkende middelen opgelapt tot ze hun taak
in de gemeenschap konden aanvaarden. Er was al een groep dapperen vertrokken
naar een ander dal, om daar een nieuwe geheime nederzetting te
vestigen.
De tafel was rijk voorzien. Kommen vol frambozen, en een koude soep van
kersen, aardbeien en andere zomervruchten waren het eerste waarop Elvin
aanviel. Hij besefte dat het nog vroeg in de zomer was. Dat verwarde hem; het
leek alsof ze tijd in omgekeerde richting hadden doorgebracht. Lavendel kwam
niet aan tafel; ze dwaalde door de ruimte, raakte hier en daar iets aan en schoot
af en toe op een spijs toe om er een handvol van in haar mond te stoppen, voordat
ze weer verderging met haar onderzoekstocht. Marente, die rustig aan tafel zat te
eten, liet geen oog van haar af.
`De oorlog heeft vreemde gevolgen’, zei Zigar. `Oswel heeft gedacht dat hij
er een slaatje uit zou slaan, en hij moet erop gerekend hebben dat zijn grenzen
makkelijk te verdedigen waren. Ze zeggen dat zijn gemalin een ontzaglijke
toverkracht bezit, en ook daar heeft hij waarschijnlijk op gebouwd. Maar het
heeft anders uitgepakt. Hij moet al zijn mankracht inzetten, simpelweg om zijn
grenzen te vrijwaren van vreemde invallen. Daarom komen er nu minder mensen onze
kant op. Uitgeblusten worden ingezet in de krijg. Behalve de enkelen die nog een
sprankje hoop hebben, en moed genoeg om te ontvluchten. Die weten hun weg naar ons
te vinden. Langs geheime paden door de bossen, heimelijk overnachtend in
schuilplekken van Sagaren die zich verzetten tegen de krijgszuchtige wending
die de geschiedenis heeft genomen. Hier, in ons Dal van de Dageraad, verzamelen
zich de laatste vreedzame lieden van het land. Ge zijt op een goede plek aangekomen
en we zijn blij en trots u in ons midden op te nemen.’ Hij onderbrak zichzelf. `Maar
wat onbeleefd van me, om maar door te ratelen over onszelf. Vergeef me, Meester
Nedergast. Hoe zijt gij gevaren sinds onze laatste ontmoeting?’
`Uw verhaal boeit me zeer’, wierp Elvin tegen, `en noem me alstublieft gewoon Elvin. Ge
hebt me destijds ten onrechte voor een heler gehouden. Er schoot me toevallig alleen
iets te binnen wat ik had opgestoken van een vriend die zich bekwaamde in de
geneeskunst. Harmin heette hij. Harmin.’ Elvin genoot van de manier waarop die
vertrouwde, zo lang vergeten naam van zijn tong rolde. Opeens viel het hem op dat
ieder eerbiedig zweeg zolang hij sprak.
`Hoe dat ook zij’, hernam Zigar, `met je aanwijzingen heb je ons van de ondergang
gered. Nadat onze krachten waren teruggekeerd dankzij de kruiden en wortels die je
ons had gewezen, keerde ook onze ondernemingslust terug. Iemand vroeg zich af waarom
we niet zelf kruiden zouden gaan kweken, en groenten, en graan, en dat werd een goed
idee gevonden...’
Een van zijn mannen, een kom geurige pap van havermout en geitenmelk in de hand,
lachte: `Iemand? Dat was jij zelf, Zigar. Zonder jou zouden we hier nog steeds een
zielig zootje zijn.’
`Wat ben je voornemens?’ vroeg Zigar aan Elvin. `Mag ik erop hopen dat je ons helpt
de fakkel van de vrede brandende te houden? Wil je je bij de Vrijen
voegen?’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |