Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 13: De geheimen van Orion
11
Twee, drie karren waren voorbij getrokken,
in de richting van de palts. De voorste mannen kon Elvin niet meer verstaan, maar
de gesprekken van de anderen leken over hetzelfde te gaan.
`Geloof jij wat Lobbis beweert over die grotten?’ vroeg iemand. `Dat gebazel over
die vuurspuwende bron of zoiets? Volgens mij was hij bezopen. Zag ze vliegen,
volgens mij.’
`Je kent Lobbis toch’, antwoordde een ander. `Zijn vader was de verhalenverteller
van Orion. Die verzint ze waar je bij staat. En anders babbelt hij zijn pa wel
na. Je weet toch wat die altijd voor griezelverhalen vertelde over dit deel van
de bergen.’
`Maar Lobbis de Oude deed niet of hij erbij geweest was’, zei de eerste weer. `Dat
waren gewoon oude sproken voor de winteravond. Nee, óf Lobbis is gek geworden van
de brandewijn, óf er is iets van aan. Dan speelt zich werkelijk iets huiveringwekkends
af in die verlaten groeven en grotten... En in dat geval denk ik dat ik mijn
baantje eraan geef. Zeker nu die Grijpvogels de bergen hier onveilig maken. Marmer
sjouwen is trouwens toch slecht voor mijn rug.’
Een volgende voerman nam het over.
`Weet je wat ik denk? Dat heer Taris zich niet meer veilig voelt in zijn houten
hal. Hij wil een burcht van steen, om zich in te verschuilen tegen de hellebeesten
die in de bergen rondspoken tegenwoordig. De meesten denken dat Lobbis uit zijn
nek kletst, maar ik zeg je: ik kén hem en hij heeft gezien wat hij heeft gezien.
En hij is de eerste niet. Mijn broer kwam jaren geleden al met hetzelfde verhaal
bij Taris. Daags daarna heeft hij zich in de put op zijn erf verdronken, de
ongelukkige hals.’
`Ja, die historie kennen we nu wel. Wordt steeds zieliger ook. Maar hout of
marmer, het kan mij niet schelen wat Taris wil of niet wil. Laat hem maar
mooi weer spelen in Saga! Hou je mond en rijd om de volgende modderkuil heen
alsjeblieft. Ik douw me het geitenzuur hier.’
Toen de stemmen niet meer te verstaan waren, gluurde Elvin door de buitenste
struiken en zag dat de karren - het waren er zes - om de palissade heenreden
om vermoedelijk halt te houden op het vlakke stuk heideland daarachter. Even
later steeg er van verscheidene plekken rook op; de mannen sloegen kennelijk
een kamp op.
Hellebeesten en vuurspuwende bronnen... Elvin had al vaker opgevangen dat
het in de bergen ten zuiden van Orion niet pluis was. Maar dit zouden wel
de gewone verhaaltjes zijn die werklieden elkaar vertelden als afleiding van
hun inspannende werk.
Elvin voelde zich opgeknapt na zijn rustpoze en maakte zich op om zich weer
bij zijn metgezellen te voegen. Meer dan ooit verlangde hij naar het gezelschap
van floorn, maar ook had hij meer dan ooit het gevoel dat hij niet welkom zou
zijn bij zijn drom. Ook door zijn eigen soortgenoten was hem iets opgedragen,
iets waaraan hij maar een vage herinnering bewaarde, voornamelijk door de droom
die hij onlangs had gehad. Bovendien had Rorin hem nodig; de groenling had nog
te weinig verstand van de listige natuur van Mensen om te weten wanneer hij
zijn mond moest houden.
Op een van de binnenplaatsen zag hij Marente zitten, die met een somber gezicht
bezig was vlas te braken. Hij wilde haar voorbijlopen, want hij dacht dat hij
nu, midden op de dag terwijl iedereen zijn eigen bezigheden had, een kans zou
hebben om erachter te komen wat er zich in de bovenvertrekken van het grote
huis afspeelde. De wind was gaan liggen - zingende dakspanen zou hij nu niet
horen.
Maar Marente liet haar werk in de steek en kwam op hem toe lopen.
`Heb je het gezien?’ vroeg ze. `Het is aangekomen. Het marmer voor Taris’
nieuwe huis. Hij wil er zijn bruid in opbergen, zeggen ze. Daar zou ze veilig
zijn voor Aza de Verschrikkelijke.’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |