Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 9: Een opdracht voor Taris
11
‘Ik vind’, zei Elvin bedachtzaam, ‘dat
we hier naar beneden moeten gaan. Bergamon in.’
‘Dan ben ik in de minderheid’, zei Taris met een ondoorgrondelijk gezicht. ‘Kom
dan.’
Elvin vroeg zich af waardoor Taris zo plotseling van gedachten veranderd was.
Geloofde hij niet langer dat Galdin de echte floorn was? De schijngestalte
had een fout gemaakt toen hij zo onbekommerd herinneringen had opgehaald die
voor Elvin schimmig waren geworden met zijn val in het Ven. Het werd hem duidelijk
dat Galdin niet aan een dergelijk geheugenverlies leed; hij was waarschijnlijk
een complete afspiegeling van wat Elvin was geweest voor zijn onfortuinlijke
tuimeling. Daar kon hij in de toekomst nog gebruik van maken.
Maar Taris gaf er bij de afdaling geen blijk van dat hij Galdin niet langer
geloofde. Hij behandelde zijn twee metgezellen met dezelfde voorkomendheid,
zonder prijs te geven wat er in hem omging. Het afdalen viel Elvin mee. Soms
moest hij even blijven staan om op krachten te komen, maar hij voelde zich lang
niet meer zo zwak als eerst. En het landschap was vriendelijk, lieflijker naarmate
ze dichter bij de voet van de bergen kwamen. Galdin, lichtvoetig en vrolijk, begon
zelfs te zingen. Eerst lette Elvin niet op de tekst (hij had al zijn aandacht bij
het voortgaan nodig), totdat Taris plotseling snauwde dat hij zijn mond moest houden.
Toen haalde Elvin de woorden terug, die nog in de zachte avondlucht tussen de bomen
schenen te hangen en zich vermengden met het gezang van een merel: Sterre, mijn
sterre, je straalt me van verre, je straalt me van verre toe. Vele juwelen twinkelen
aan de hemel, twinkelen me toe. Goedkoper, van koper, kunnen me niet bekoren, want
mijn hart behoort jou toe! Die regels deden Elvin denken aan een verhaal dat Taris
hem verteld had, over een vergeten vete en een meisje zo schoon als een ster. Het
was geen gelukkige episode in Taris’ familiegeschiedenis, en Elvin begreep wel dat
Taris daaraan niet herinnerd wenste te worden. Galdin was er niet bij geweest toen
Taris daarover vertelde, maar waarom maakte hij dan steeds toespelingen op stralende
sterren?
Net toen ze een kleine klim gemaakt hadden en op een heuveltop stonden, klonk in de
lucht het angstaanjagende geruis dat ze al eens eerder hadden gehoord, in de
heidevelden in het noorden van Saga.
‘Liggen!’ riep Taris, en de andere twee gehoorzaamden meteen. De zon
in het westen werd verduisterd, een vreemd goudachtig oplichtende vlucht
reusachtige wezens trok klapwiekend over. De gebogen adelaarssnavels flikkerden
dreigend, de leeuwenlichamen glansden in de avondzon. Elvin verborg
zijn gezicht. Toen vervaagde het geluid en waren de griffioenen voorbij.
De reisgezellen stonden op en keken ze na op hun vlucht naar beneden. Bijna
aan de rand van hun gezichtsveld, toen ze eruitzagen als een wolkje muggen,
maakten ze een duikvlucht. Wervelend vlogen ze enige tijd rond, waarna ze
weer opstegen naar hoger sferen en nog even opflikkerden in het laatste zonlicht
voordat ze naar het noorden verdwenen. Nog een beetje beduusd vervolgden Elvin
en zijn metgezellen hun weg.
‘Dat was vermoedelijk het einde van Oswels motten’, zei Taris. ‘Aza’s
grijpvogels hebben ze opgegeten. Geen goed voorteken voor het voorgenomen
huwelijk, ben ik bang.’
Ze bereikten een dal tussen twee vriendelijke heuvels toen het donker
viel. De weg was breed en goed begaanbaar. Het kwaken van kikkers in
onzichtbare poelen en vijvers stelde hen op hun gemak zodat ze nog even
doorgingen totdat ze halt hielden bij een bosje vlier. Galdin ging sprokkelhout
verzamelen, terwijl Elvin mocht uitrusten en Taris water ging halen bij een
beekje. Toen hij terugkwam, stak Elvin zijn hand in zijn buis om de brief
te voorschijn te halen. Het moment was gekomen om Taris te laten weten wat
zijn opdracht was.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |