Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 1: De dienaren van de koning
11
Pas een half glas later drong het
tot Elvin door dat de twee witte vogeltjes hen bleven vergezellen. Ze
behoorden niet tot een soort dat hij kende, terwijl hij toch heel wat
vogels had gadegeslagen in zijn dakkamertje. Het viel hem op dat ze, hoewel
ze dan weer opvlogen, dan weer een duikvlucht maakten, dan weer hier en dan
weer daar neerstreken op paaltjes en takken of plotseling in een heg gingen
zitten kwetteren, toch globaal genomen het dichtst bij hem en Flux bleven. Hij
nam de proef op de som door op andere plaatsen in de stoet te gaan rijden.
De vogeltjes keerden telkens weer naar hem terug.
Dat is mooi, zei Elvin bij zichzelf. Vanmorgen had ik onderdak, een lekker
gekookt ei en het vooruitzicht op nieuwe gespen, om nog maar te zwijgen
van driekwart zak goud. Nu heb ik van dat alles niets meer - niet eens
honger. Maar ik heb een roze steentje in mijn laars dat wel eens een
magisch steentje zou kunnen zijn - en ook wel eens niet. Ik heb twee
vogeltjes die mijn gezelschap schijnen te prefereren boven dat van de
dienaren van de koning. En ik heb een missie waarvan ik de inhoud niet ken.
Hij probeerde om zich verongelijkt te voelen, of zelfs verbolgen. Maar
het lukte hem niet. In feite had hij wel zin in... in wat het ook was
dat het lot voor hem verborgen hield.
Een van de dienaren kwam naast hem rijden. Het viel Elvin meteen op dat
het bloed in diens handen stond, waar onder de teugels blaren waren
ontstaan en de blaren waren opengegaan, dus hij nam zich voor uiterst voorzichtig
te zijn met wat hij zei. Deze man kon degene zijn die hem later zou vergezellen -
en bewaken. En het kon ook zijn dat elk van deze dienaren de opdracht had hem
uit zijn tent te lokken, zelfs de domoor Taris. Hij had nooit overmatig veel
vertrouwen gehad in de Sagaren, zelfs niet in de brave geleerden die hem
onder hun dak hadden opgenomen. Maar de Sagaren hadden van hem nooit
veel notitie genomen, en hij had nooit veel moeite hoeven doen om onopgemerkt
zijn gang te gaan. Nu het oog van de koning, om wat voor reden dan ook, op
hem gevallen was, was dat onmogelijk geworden.
De moeilijkheid was, dat hij
zélf zo graag van alles aan de weet zou willen komen. Hoe, bijvoorbeeld, was
de koning van zijn bestaan op de hoogte geraakt? Wat wist Oswel van de Floorn
en waar wortelde zijn plotselinge belangstelling in? In hoeverre wisten zijn
dienaren op hun beurt van de taak die de koning voor Elvin in gedachten had?
Hij keek opzij en merkte dat de man hem zat op te nemen. Hij was groot en
sterk, met behaarde handen, gewoon de recht-op-en-nere-huis-tuin-en-keuken-doorsnee-Sagaar,
maar zijn gezicht was met die indruk in tegenspraak: dat had een slimme, zelfs
sluwe uitdrukking en zag er nu, na een vermoeiende dag te paard, nog steeds uit
alsof er achter die ogen behoorlijk wat gebeurde. Elvin wachtte tot hij aangesproken
zou worden. hij hoefde niet lang te wachten.
'Het is een rare hè, die Ziener', zei de man. `Veel mensen onderschatten hem.'
'Die fout zou ik niet graag maken', zei Elvin. Een van de vogeltjes
landde tussen de oren van Flux, bleef een ogenblikje zitten en vloog
weer op om zijn kameraadje na te zetten. De Floorn zag er een soort geruststelling in.
'Vreemde vogeltjes', zei de man in het blauw. 'Die kleur.'
'Sneeuwwit', gaf Elvin toe, 'dat zie je niet vaak.'
Pas toen hij de flikkering in de ogen van de dienaar zag, wist
hij dat hij een fout had gemaakt. Slechts weinig Sagaren hadden ooit
sneeuw gezien; in deze streken viel die alleen in de bergen. Het gebergte
lag aan de grenzen van het land in het noorden en het noordwesten;
ze reden nu pal naar het westen. Het Avondwoud lag voor hen; zo genoemd
omdat reizigers die de stad verlieten in westelijke richting het meestal
aan het einde van de eerste dag bereikten. En het was deze route die het
meest bereisd werd, omdat de rijke handelsgebieden zich aan de westkant
van het rijk bevonden, in het koninkrijk Mandipor.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |