Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 1: De dienaren van de koning
10
Elvin had zich nooit beziggehouden met
de Zwarte Kunst en wist niet tot hoeveel de opleiding van Erae Magister
zijn leerlingen in staat stelde, maar hij was op zijn hoede.
'En wie hebben we hier - toch geen Floorn?' vroeg de Ziener aan de heg
naast Flux’ borst. Elvin ving een snelle blik op uit ogen die merkwaardig
leeg leken. Niet leeg als die van een standbeeld, maar leeg als de lucht,
die te veel ziet om het te kunnen weerspiegelen.
'Duinroos', mompelde de
kleine man, 'tref ik me hier waarempel duinroos aan.' Hij plukte
een paar bloemen af, wreef ze fijn tussen zijn vingers, blies
erop en of het gezichtsbedrog was, had Elvin niet kunnen zeggen,
maar plotseling fladderden er twee sneeuwwitte vogeltjes om hen heen.
Intussen had Windar zijn paard gewend en was naar de achterhoede gekomen,
misschien omdat de belangstelling van de tovenaar voor Elvin hem niet beviel.
'Wat is dat voor hels gewrocht?' vroeg hij over zijn schouders wijzend. 'Het leeft
toch niet, hè?'
Als Elvin had durven spreken, zou hij Windar aangeraden hebben wat
meer eerbied te tonen - maar hij durfde het niet.
'Ach, een dingetje dat ik Zag', zei de Ziener. `'Heel simpel,
komt geen toverij aan te pas. Een vuurtje, een keteltje water,
een pijp en een kleppenrad. Meer is het niet. De vleugels zijn
een experiment. Ik wilde eens kijken of ik hard genoeg kon gaan om te vliegen.'
Windar lachte smalend.
'Lach maar, ouwe reu', zei de Ziener tegen een steen op de weg. 'Het
duurt misschien nog een eraatje of wat, maar dan zullen jij en je
soortgenoten je zo verplaatsen. Zonder trekdieren, en zelfs door
de lucht. Als', zei hij en hij richtte een dreigende blik op Elvin,
'als jij tenminste niet in je missie slaagt, kleine Floorn.'
Bijna had Elvin gelachen; de tovenaar was kleiner dan hij. In
een opwelling liet hij zich van Flux' rug afglijden, en probeerde
de Ziener in het gezicht te kijken - maar die had een steentje
opgeraapt en stond dat nu te bekijken.
'Wat ís mijn missie, o grote magiër?' vroeg hij.
'Slijm maar niet zo', zei de Ziener zonder op te kijken. 'Wat weet
jij daarvan?' Maar hij scharrelde niet weer weg, hoewel zijn blik afdwaalde
naar een bosje kruiden terzijde van de weg.
'Wat ís mijn missie?' herhaalde Elvin. 'Heb ik een Opdracht?'
'Welnee', zei de Ziener. 'Hoe kom je daarbij. Een floorn laat zich
niets opdragen, is het wel?’ Hij scheen geen antwoord te verwachten. Hij
stak het steentje in zijn mond en blies een regenboogkleurige bel. Als
het niet zo uitzonderlijk was, zou je denken dat hij gek was. 'Als je
maar doet wat je moet doen', zei hij. 'Je weet het zelf wel. Als je
je hersens er maar bij houdt. Jij bent een ezel', ging hij door,
schijnbaar zonder het beledigend te bedoelen. 'Een muilezel. Koppig
en niet al te intelligent, maar goedhartig. Je zult het wel merken.'
'Wat?' vroeg Elvin. Hij vond het niet prettig om een muilezel genoemd
te worden, maar hij verdroeg het omdat hij voelde dat deze man werkelijk
dingen wist. 'Wát zal ik merken?'
Weer dat geluid van een klein watervalletje.
'Daar kom je vanzelf achter', zei de Ziener. Hij spuugde
het steentje in zijn hand. Het had nu de kleur van roze marmer. 'Vort
jullie. Reu, neem je meute mee voor ik mijn Hellebeest weer op gang breng.
Die arme paarden hebben al genoeg te verduren gehad.' Hij schutterde weer
terug. Vóór Windar zijn paard wendde, wierp hij een giftige blik in de
richting van Elvin, die niet wist waar hij die aan verdiend had. Hij
zou er een eed op doen dat de hoofdman niet gemerkt had dat de tovenaar,
terwijl hij zich omdraaide, het roze steentje in Elvins laars had gestopt.
De paarden, opmerkelijk kalm nu, zetten zich weer in beweging. De tovenaar keek hen na.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |