Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 17: Onvoorzien heul
9
Gris keerde terug met een armzalig hoopje
kledingstukken, die sterk naar ongewassen Mens roken. Het waren mannenkleren,
afkomstig, zei Gris, van werklieden die een weg door de dalen aanlegden. Marente
trok ze aan zonder bedenkingen op te werpen en zag er meteen weer uit als Maris, de
tengere jongeling. Terwijl zij Lavendel hielp zich aan te kleden, stak Elvin ongezien
de hanger bij zich. Het was waarschijnlijk onverstandig. Als het de echte was, lag hij
veiliger in de horst van de vervaarlijke griffioen. Maar Elvin betwijfelde of het de
echte was. Niettemin zou het sieraad zijn uitwerking hebben op Mensen die het in het
oog kregen - misschien zou hij het ooit nodig hebben als middel om te
ontsnappen.
Nog geen half glas later waren ze op weg: Lavendel en Elvin samen op de rug van
Grijn. Ze waren zo sterk vermagerd dat Grijn opmerkte dat hij Marente er nog wel
bij zou kunnen hebben. Maar Marente zat al grijnzend tussen Gris’ machtige vleugels
om zich heen te kijken, wijzend en pratend over wat ze beneden zag. Ze zeilden over
de uitlopers van de bergen in oostelijke richting, naar de bestemming die Elvin
Grijn in het oor had gefluisterd.
Elvin herkende het dal aan de donkere gaten in de helling. Het pad ernaartoe kon
hij niet ontwaren, wat een goed teken was, want dan was het er in ieder geval geen
komen en gaan. Het dal zag er op het eerste gezicht nog even levenloos en stoffig uit
als hij het zich herinnerde. Het Dal des Doods - nee, het Dal der Rust. Hij herkende
de grote keukentent bij de waterput, en toen zag hij tot zijn genoegen wat plukjes groen
die om de put waren opgeschoten - of gekweekt.
Grijn en Gris zetten hen af op het diepste punt van het dal. Uitgeblusten stoven
uiteen - opmerkelijk kwiek, vond Elvin.
`We zullen Almesis verslag uitbrengen’, beloofde Gris.
`Doe dat liever niet’, zei Elvin.
`Niet?’
`Laat de wereld maar in de waan dat wij het Dodenrijk zijn binnengegaan en niet
meer zijn teruggekeerd. Trouwens, veel verschil maakt het toch niet met deze plek. De
mensen hier zijn meer dood dan levend.’
`Zoals je wilt’, zei Gris twijfelend, maar zijn broer verhief zich al in de lucht en
ten slotte volgde Gris zijn voorbeeld. De griffioenen maakten een afscheidsrondje
boven het dal voordat ze over een hoge piek verdwenen.
Het dal leek uitgestorven na hun vertrek. Marente legde haar arm om Lavendels
middel.
`Als dit de prijs voor de liefde is’, zei ze, `was ik liever niet verliefd. Maar
ja, we hebben het niet voor het kiezen. Waar gaan we slapen? Daar?’ Ze wees naar
de holen in de berghelling.
`Het hangt ervan af of we toestemming krijgen’, zei Elvin. `Wij zijn gasten hier, bedelaars
eigenlijk, die voor het afwachten hebben wat hun wordt
toebedeeld.’
`Bedelaars?’ Van achter de waterput kwam een man tevoorschijn. Hij had felle
ogen in een mager gezicht. `Geëerde gasten! Meester Nedergast en zijn mooie
reisgenoten kunnen nergens in de Bewoonde Wereld meer welkom zijn dan
hier!’
Elvin herkende hem. Het was de Uitgebluste die hem, lang geleden, op het pad
naar de pas achternagekomen was. Maar hij was veranderd. Niet meer zo
uitgemergeld, niet meer zo haveloos, niet meer zo onwelriekend... niet meer
zo uitgeblust als vroeger.
De man kwam op hen toe en stak beide handen uit.
`Drie zomers geleden verliet ge een vergeten uithoek van de aarde, bevolkt door
wanhopigen, zieken en stervenden. Weest nu welkom op de Laatste Vrije Plek van de
Bewoonde Wereld. De hoop die ge hier heeft gezaaid, heeft vrucht gedragen. Dit is
het Dal van de Dageraad.’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |