Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 8: De vlucht van de motten
10
Tot zijn verwondering voelde Elvin een zwakke
luchtstroom in de grot, alsof ergens anders een andere uitgang was. Hij had weinig
ervaring met bergen, rotsspleten en grotten; dat waren geen plekken waar de Floorn
zich graag ophielden. Het kon best zijn dat de tocht alleen maar betekende dat hij
in een gangenstelsel was beland waarin de lucht zichzelf achterna zat. Bovendien
was het duidelijk dat zijn enige kans op redding hierbuiten lag, op het uitstekende
terras, dat nu snel wit kleurde. Taris zou zich niet laten afschrikken door de
sneeuwbui; hij zou het koord inhalen, eerst tot Lavendel gered was, en daarna totdat
hij het steentje in handen had. Dan zou hij begrijpen dat er iets was misgegaan en
het opnieuw laten zakken. Het koord had strak gestaan voordat Elvin het had los
gelaten en hij zou het opnieuw helemaal laten vieren. Als hij zo ver was zou het
steentje precies ter hoogte van Elvins middel bengelen. Er was niets om zich zorgen
over te maken. Taris was een verstandig man, en hij had er belang bij dat hij Elvin
niet uit het oog verloor. Bovendien leek hij een zekere mate van trouw te bezitten,
allereerst aan zijn land, daarna aan koning Oswel van Saga, maar toch ook aan Elvin,
die nu al zolang zijn reisgenoot was...
Zo stelde Elvin zichzelf gerust terwijl in de grotopening zat te wachten en te
turen of hij het steentje al zag verschijnen. Ook nog toen er een paar glazen
voorbij gingen en er nog niets gebeurde. Er was geen reden tot ongerustheid:
Taris was opgehouden, er was even iets tussengekomen, misschien was de jonkvrouwe
gewond of bewusteloos geraakt en moest hij zich eerst om haar bekommeren. Hij
zou hulp moeten halen en pas als de dienaren van Vrouwe Aza het meisje in veiligheid
hadden gebracht, zou Taris kunnen terugkeren om Elvin op te trekken.
Met die overwegingen hield Elvin het nog enkele glazen vol. Maar intussen werd
het nog donkerder in de kloof; de lucht was nu niet meer te onderscheiden. Elvin
draaide zijn nek in de hoop het geruststellend gepinkel van een ster te zien, maar
dat was dwaasheid; het sneeuwde nog steeds en er moest een dicht wolkendek hangen.
Het werd langzamerhand ijzig koud, zelfs voor een floorn. De sneeuw hoopte zich
op de rotsrand voor de grot en hoewel Elvin die eerst telkens kribbig had weggeveegd,
hield hij daar nu mee op. Het zou waanzin zijn om nu een reddingspoging te
ondernemen. Taris had zéker besloten tot de ochtend te wachten. De sneeuwwal voor
de grotopening hield tenminste de valwinden tegen die in de kloof wervelden en
opstoven, alsof ze een spelletje deden. En toen Elvin zich verder naar binnen
terugtrok, merkte hij dat de kou minder ijzig was dan hij eerst had gedacht. Gerieflijk
was anders, maar Elvin wist amper meer wat gerieflijkheid was. Hij hurkte ineen
en hield zich voor dat een steen geen kou voelt, hij vertraagde zijn gedachten tot
het tempo van een steen en toen voelde hij zelf ook geen kou meer.
Toen de ochtend gloorde, werd Elvin wakker. Meteen begaf hij zich naar de uitgang, groef
zich een weg door de sneeuwwal en keek naar boven, naar de kronkelige, onregelmatige
streep lucht. Bleekblauw werd helderblauw, werd diepblauw, werd een sneeuwlucht. Het
moest al tegen het middaguur lopen, en nog altijd had niemand een reddingspoging
ondernomen. De eerste onder de zijnen - was hij zo niet genoemd? Maar niemand
scheen hem te missen!
Nee, het was zinloos langer te wachten. Het was al lang geleden dat hij voedsel
tot zich genomen had, maar het waren de eenzaamheid en de bijna-gevangenschap
die hem hadden verzwakt. Hij zou gauw in vriendelijker streken moeten komen,
anders zou hij uitdoven als een kaars.
Elvin besloot de tocht achterna te gaan, dieper de grot in. Uitdoven kon
altijd nog - hij zou zich niet zomaar gewonnen geven.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |