Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 8: De vlucht van de motten
11
De zwakke aanwezigheid die hij eerder
had gevoeld, werd sterker naarmate hij dieper de grot inging. De minieme trillingen
in de lucht getuigden niet van vijandigheid, maar vriendelijk waren ze ook niet. Maar
hoeveel ondeugden Elvin ook mocht bezitten, schrikachtigheid of bangelijkheid waren
daar niet bij. Met een hand langs de kille rotswand ging hij verder. Als hij die niet
los zou laten, zou hij altijd de weg terug kunnen vinden.
Maar natuurlijk waren er zijgangen, of nissen, en tastte Elvin soms plotseling in
het niets. Zijn richtinggevoel was als dat van alle Floorn scherp en bijna onfeilbaar,
maar hier, zo diep in de berg, leek het hem in de steek te laten. Het enige verstandige
dat hij kon doen, was het contact met de wand niet te verliezen, ook al dwong dat
hem van tijd tot tijd af te slaan, te stijgen of te dalen of door smalle doorgangen
te kruipen. Het was de enige manier om zeker te weten dat hij de weg terug zou
vinden... op de heenweg de rechterhand, op de terugweg de linker.
Opeens kwam hij in een grote ruimte, wat hij merkte aan de lucht die er vrijer
bewoog. Hij waagde een kreet; het duurde even voor de echo terugkwam. Hij was
niet alleen hier, hij hoorde een geritsel, getrippel of gefluister...
Elvin hurkte met zijn rug tegen de wand en wachtte. Hij liet het wezen van de
schepselen die zich hier bevonden langzaam bezit van hem nemen. Geen knaagdieren
of andere kleine viervoeters, geen vleermuizen... eerder insecten... Toen
streek er iets neer op zijn gezicht. In een reflex veegde Elvin het van zijn
neus - het was een mot. De nachtvlinders die de koning erop uit had gestuurd
hadden zich hier verzameld! Waarom waren ze niet verder getrokken, Aza en haar
gezelschap achterna? Of wás de Vrouwe niet verder gegaan, had ze haltgehouden
omdat er een belangrijk lid aan haar gezantschap ontbrak?
Het leek Elvin onmogelijk dat die hele vlucht motten erop uit was gestuurd om
zíjn gangen na te gaan.
Nu hij eenmaal wist wat het waren, voelde hij duidelijk de bewegingen van
de nachtvlinders, die hier in deze eeuwige nacht in hun element waren. Na
een tijdje scheen het hem of die bewegingen een duidelijke richting hadden,
als een stroom of een trek. En nadat hij nog een poos geduldig zijn omgeving
in zich op had zitten nemen, wist hij ook waarheen die trek ging. Hij besloot
de rotswand los te laten en de motten te volgen. De zwerm scheen een duidelijk
doel te hebben; nou, dat zou dan ook zijn doel zijn.
Vele glazen lang - hóe veel was niet te schatten - volgde hij de nachtvlinders,
struikelend over opstaande pieken en zijn hoofd stotend aan hangend druipsteen,
bukkend, kruipend soms, en dan weer door hoge zalen. Stijgend, dalend, maar
vooral stijgend. Het ging in noordwestelijke richting, meende hij, en omhoog.
Tot zijn verbazing werd het niet warmer, maar kouder naarmate hij hoger kwam.
Maar eindelijk rook hij een vleug frisse lucht; hij naderde de uitgang! Even
later viel er vaag, maar onmiskenbaar daglicht in de grot. Hij kon de
fladderende motten nu zien, een grote stroom die zich naar het licht bewoog. Hij
moest even rusten, en terwijl hij zat merkte hij dat de warreling om hem heen
minder dicht werd; de motten hadden een uitgang gevonden! Met nieuwe moed ging
hij verder, de smalle gang werd breder, en opeens viel er een straal zonlicht
in zijn ogen en zag hij niets meer. Hij had de uitgang gevonden!
Toen zijn ogen aan het licht gewend waren, keek hij om zich heen. De motten
maakten dat het licht wisselde, soms verduisterden ze het even helemaal. Schuin
boven hem zag hij de plek waar ze verdwenen, de buitenwereld in. En toen legde
hij zijn hoofd in zijn armen en huilde. Want het gat waardoor de nachtvlinders
ontsnapten, was precies groot genoeg om een mot door te laten. Voor een floorn
was het te klein.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |