Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 8: De vlucht van de motten
9
In paniek drukte Lavendel beide
armen weer tegen de grond, maar het scheen niet te helpen; ze had nu zoveel
vaart dat een val onvermijdelijk scheen.
Elvin keek om en wierp Taris, die ontzet stond toe te kijken, het uiteinde van
het koord toe. Toen sprong hij, zich met één hand lichtjes vasthoudend, hopend
dat Taris sterk genoeg zou zijn om de schok op te vangen. Om hem heen warrelde
het van verschrikte nachtvlinders - nee, spionnen. Toen kwam hij neer, eerder
dan hij had gedacht, maar zijn lenige benen vingen de klap op. Hij gleed verder,
in de richting van het einde van de punt. Hij had te veel vaart... Even later
begon een val waaraan geen einde leek te komen. Om hem heen werd het donkerder
en donkerder, pikzwarte rotsspleten flitsten aan hem voorbij, donkere holen,
vlijmscherpe ijspieken... Door zijn ene hand glipte nog steeds het koord, maar
dat was lang, veel te lang. Misschien precies even lang als de diepte van de
kloof, en dan zou hij te pletter slaan... Sneller en sneller wisselden wit,
grijs en donker zich voor zijn ogen af, iets zien deed hij niet meer. Hij moest
zich steviger vastgrijpen, grip krijgen op het koord voordat het ten einde was...
Boven hem werd iets geroepen - Taris? Het was te ver om te verstaan. Elvin
probeerde het koord om zijn hand te wikkelen, maar het enige dat hij bereikte,
was dat hij zich sneed. En nog altijd viel hij en viel hij en viel hij...
En toen hing hij plotseling stil. Het steentje, dat zwak glinsterde in het
donker van de kloof, zat tegen zijn stijf gebalde vuist geklemd. Zijn ene arm
voelde alsof die niet langer bij zijn lichaam hoorde en dun floornbloed druppelde
langs zijn gestriemde hand omlaag. Maar hij hing stil. Taris, ver, ver boven hem,
had de schok weerstaan. Ergens boven hem moest Lavendel weerloos aan het koord
hangen. Of had zij zich op het laatste moment schrap kunnen zetten?
Een zwakke kreet van boven, onverstaanbaar. Elvin besefte dat hij hier niet zomaar
kon blijven bungelen; hij zou zijn voeten tegen de rotswand moeten zetten en zo
de last voor Taris verlichten. De Bergamoner was veel te tenger om twee personen
omhoog te trekken, ook al was de één een jong meisje en de ander een floorn. Zien
kon hij niet veel, maar hij tastte met zijn voeten in het rond tot hij een soort
richel leek te hebben gevonden waar hij enig houvast aan had. Hij schuifelde opzij
in de hoop dat de richel breder zou worden, zodat hij even kon staan en zijn
armen rust gunnen, voordat hij zich zou laten ophijsen. Het was zoals hij gehoopt
had, even later steunden zijn voeten op een iets hoger gelegen rotsrand die, toen
hij beter keek een natuurlijk balkon bleek te vormen voor een smalle grot. Elvin
hees zich omhoog en ging staan, toen liet hij zijn armen zakken en tuurde naar
binnen. Geen ogen staarden hem aan, en hij bespeurde geen geuren die duidden
op de aanwezigheid van roofdieren of slangen.
Toch voelde hij een aanwezigheid. En bovendien een die hem met angst vervulde. Dit
was geen goede plek. Hij zou er niet blijven, alleen even zijn armen rust gunnen -
dan zou hij met een ruk aan het koord te kennen geven dat hij klaar was om
opgetrokken te worden. Hij opende zijn hand een beetje en keek naar het
steentje. Merkwaardig, juist hier in de diepte, in deze peilloze stilte had het
zijn matheid verloren; witte kristallen glinsterden op.
Een ruk, een striemende pijn in zijn gewonde hand, en even later was het
steentje omhoog getrokken, tot buiten zijn bereik.
`Niet doen!’ schreeuwde hij. `Laat het koord zakken! Ik ben het kwijt!’ De
woorden weerkaatsten wild tussen de rotsen, maar als er al antwoord kwam,
hoorde hij het niet. Hij staarde omhoog, naar waar een smalle streep lucht
grauw tussen de wanden door kierde. Loodgrauw, met een okeren glans, zwaar
van sneeuw. Het koord met het steentje zag hij niet meer. Taris moest wel
denken dat een floorn vederlicht was...
Sneeuwvlokken daalden neer op zijn gezicht. Moedeloos schuifelde Elvin de grot in.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |