Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 1: De dienaren van de koning
9
Meteen verdween die gedachte weer; griffioenen
hadden zich al generaties lang niet zo ver naar het zuiden gewaagd; sommigen
zeiden zelfs dat ze waren uitgestorven. Maar het gevaarte dat daar over de
weg snel dichterbij kwam, leek er veel op: de vleugels met enorme spanwijdte,
de scherpe bek die schemerde in de wolk stoom eromheen... De voorste paarden
stonden stil; dat van Windar steigerde. Hij bleef in het zadel, bracht zijn
hengst onder controle en wenkte de anderen dat ze aan de kant moesten gaan.
Dat was een overbodig bevel. De paarden verdrongen zich op de steile berm,
hun voorpoten in de heggen die de akkers omzoomden, ze haalden hun benen
open aan doornen en zwikten hun hoeven op oneffenheden, maar wat daar aankwam,
was griezeliger dan schrammen of verrekte spieren. Elvin, die achterin de stoet
gereden had, praatte zachtjes op Flux in, maar omdat hij bijna even bang
was als zij, hielp het niet veel.
'Hoo! Hoo!'
Een vreemde, maar onmiskenbaar menselijke stem kwam uit het
wanschepsel, en de paarden kalmeerden onmiddellijk. Ze lieten
zich uit de berm zakken, hun oren vooruit. Elvin zag nu dat
het gevaarte tot staan gekomen was, de vleugels aan weerskanten
in een hoek op de weg gezakt. Geen levend wezen, zag Elvin, maar een voertuig.
In het midden verhief zich een gestalte, en terwijl de stoom in de zonnewarmte
verdampte, werd die beter zichtbaar. Hij was, goedbeschouwd, maar een scharminkelig
figuur, ondanks zijn warrige haardos.
'De Ziener!' fluisterde een van de mannen in het blauw.
Elvin vond dat de bestuurder van het vreemde voertuig iets weg had van
een Floorn, maar hij voelde dat het er geen was. Zijn nietige lichaamsbouw
onderscheidde hem van de Sagaren, van de Mensen in het algemeen. Maar
voor een dwerg was hij te lang, en te dun, en Elvin wist van geen luchtwezens
die er zo menselijk uitzagen als deze... ziener.
De Ziener sprong op de grond, liep mompelend om zijn voertuig heen,
sloot een klep waaruit nog wat stoom ontsnapte, en lachte met het
geluid van water dat op een steen klatert.
'Het spijt me', zei hij, 'deze weg is op deze tijd gewoonlijk verlaten...
ik wilde eens wat uitproberen.'
'Wat... wat is dat?' vroeg Windar. Hij deed kennelijk zijn best zo bars
mogelijk te zijn, maar zelfs hij was aangeslagen.
'Een probeerseltje...' zei de Ziener. Hij keek de leider van het gezelschap
opmerkzaam aan. 'Windar is het niet? Windar de stalknecht van Oswel de
Eerste. En niet langer stalknecht, zo te zien. Kijk eens aan, kijk toch eens aan.'
Elvin liet zich niet misleiden door deze kwansuize manier van doen. Het was
hem te binnen geschoten dat de jongelingen, Mensen over het algemeen,
die werden uitverkoren voor de Zwarte School van Erae Magister van hun
mannelijkheid werden ontdaan vóór ze tot volle wasdom waren gekomen.
Ze bleven dan in hun groei steken en bereikten nooit de lichaamslengte
en de spierkracht van normale mannen. Deze sterveling was, behalve mogelijk
een ziener, vrijwel zeker een magiër. En de vreemde wijze waarop hij zich
had voortbewogen - zonder paarden - was daar nog een extra bewijs van.
De Ziener liep als een krab, zijwaarts, dan eens hier, dan eens daar
zijn aandacht op richtend, en voortdurend babbelend, alsof hij alleen
en al een beetje kinds was. Maar zijn haar was nog lang niet helemaal
grijs, het had de kleuren van zonlicht, maanlicht en de vacht van wilde
muizen, en zijn ogen stonden alert en waakzaam. Op zijn scharrelige manier
had hij nu Elvin bereikt, maar die meende zeker te weten dat het aldoor zijn
bedoeling was geweest hem te benaderen.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |