Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 16: De Hellemui
9
Elvin viel en viel en viel, en
hoewel hij aanvankelijk bang was geweest voor het neerkomen, begon hij
er nu naar te verlangen, want dan zou alles tenminste afgelopen zijn. Zelfs
te pletter smakken zou beter zijn dan dit: het zuigende gevoel in zijn maag,
het suizen in zijn oren en hals, het lege gevoel achter zijn voorhoofd,
en de onzekerheid, die martelende onzekerheid over wanneer de smak zou
komen.
Toen suisde opeens de Ziener mee naar beneden, die grinnikte en zei: `Ja,
het valt niet mee, hč muilezeltje, om de hele Bewoonde Wereld te redden!
Poehpoeh, zo’n hoge dunk als jij van jezelf hebt - je kunt nog niet eens
die twee meisjes redden!’ Hij wierp onder het vallen zijn hoofd in zijn nek
en lachte, toen stak hij zijn handen uit en greep zich ergens aan vast, en
Elvin zag hem boven zich uit het zicht verdwijnen terwijl hij zelf maar
bleef vallen...
En nu wist hij dat het afgrijzenwekkende wezen dat op hem had gewacht,
zich onder hem bevond, en grijnzend wachtte tot er een einde zou komen aan
Elvins val.
Maar het begrip van boven en onder verdween, zelfs het suizen in
zijn oren, het weeë gevoel in zijn hals en het holle gevoel in zijn
ingewanden hielden op, en Elvin wist niet langer of hij viel of
opsteeg of buitelde of kantelde; het donker was onverminderd en er
waren geen droombeelden meer om hem houvast te geven. Toen scheen het
hem toe alsof hij werd opgetild en opgevangen, iets zachts streek
langs zijn handen en een deinen begon, dat hem misselijk maakte. Hij
klemde zich vast en voelde een levende vacht van korte haren, het
uitzetten van een ribbenkast, het kloppen van bloed in dunne aderen... En
vooruit zag hij twee flauwe stralenbundels, die zich omwendden en zich op
hem probeerden te richten, terwijl de stem van Grijn vroeg: `Ben je er
weer, Elvin?’
Nu begreep hij dat hij op de een of andere manier op de rug van de
grijpvogel terecht was gekomen en dat die met hem omhoog vloog. Niet
veel later landden ze, en toen Elvin beverig van Grijns rug klom, werd
hij geholpen door slanke meisjeshanden... Marente, rook hij, en
Lavendel was vlak bij haar. Ook Gris was er, Elvin kon hem onderscheiden
bij het licht van zijn broeders ogen.
`Wat... wat...?’ bracht Elvin uit.
`Je was in je eigen angst gevallen’, zei Gris. `Je angst
is hier je grootste vijand. Je mag van geluk spreken: bij
sommigen komt er nooit een einde aan. Hoewel dat deerntje
er geen last van schijnt te hebben.’ Met zijn klauw wees
hij in de richting waar Lavendel moest
staan.
`Ik... ik was haar kwijt’, hijgde Marente. `Mijn liefste, ze werd
gepakt en gevangen gezet in een glazen hok, ik kon niet bij haar
komen, en ze gilde in een taal die ik niet verstond...’
`Dit is niet de eerste keer dat ik de Hellemui betreed’, zei
Grijn, `maar toen werd ik voor mijn heer vader gebracht en levend
door hem aan stukken gescheurd en verslonden.’
Elvin schudde verbijsterd zijn hoofd. In zijn eigen angst
gevallen... kon dat? En wat deed de Ziener dan in de drogbeelden
die hij had gezien? Voor hém hoefde hij toch niet bang te zijn?
`Is dit... de Hellemui?’ vroeg hij, van zijn stuk. `Waar is dan
het vuur, de krater in de grot?’
`De Hellemui ziet er voor iedereen anders uit’, zei Grijn
ongeduldig. `Je moet elk door je eigen ingang, en daarna... Maar
dat zul je wel zien. Ik heb jullie gered; nu moeten jullie jezelf
verder zien te behelpen. Kom Gris, waar wacht je op?’
`Gaan jullie dan niet verder mee?’ kreet Elvin. Hoe afschrikwekkend
ze er ook uitzagen, hij was de twee jonge grijpvogels gaan
vertrouwen; ze vormden hun enige verbinding met de bovenwereld. Zonder
hen...
`Spijt me, moeten ervandoor’, zei Gris. `Jullie vinden het verder
wel, niet? Alleen jou, juffie in je jagerspak, moet ik waarschuwen: als
je nu niet teruggaat, zul je sterven.’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |