Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 6: Werefried en Lavendel
9
Het gekletter van de regen op het
oliedoek van de huif maakte kennelijk dat Vrouwe Aza en Werefried dachten dat
ze niet gehoord konden worden. Maar voor de scherpe oren van een floorn waren
ze duidelijk verstaanbaar. Hoe nieuwsgierig hij ook was, Elvin vond het niet
netjes te blijven afluisteren. Daarom zette hij opnieuw zijn badderliedje in:
`Geef mij maar een badje dauw! Lavendel verft mijn gatje...’
Iemand rukte aan zijn arm.
`Hou liever je mond!’ zei de kok onvriendelijk. `Zingen is al idioot
genoeg onder deze omstandigheden - al onze bullen waaien weg en al
mijn kostelijke brood is tot pap verregend. Maar dat liedje - laat
de Vrouwe het maar niet horen!’
Elvin lachte vriendelijk.
`Kom hier staan’, zei hij. `Tussen de paarden sta je beschut. Wat
is er met dat liedje? Vind je het niet mooi?’
De kok deed een stap achteruit, tussen de paarden vandaan.
Zijn krullend bruine haar hing nu in slappe donkere pieken
over zijn voorhoofd en aan zijn neus hing een regendruppel.
`Zing het niet meer, floorn, dat is alles.’ Hij maakte zich uit
de voeten toen een van de hengsten gramstorig met een achterbeen
begon te schrapen.
Elvin blies peinzend de druppels van zijn oogleden; zijn ogen ontbeerden
zoals die van alle floorn de bescherming van wimpers. Werefried had
dus in één dag zo bij Aza in het gevlei weten te komen dat hij mocht
schuilen in haar onderkomen. Was het vanwege het koninklijk bloed
in zijn aderen? Dat kon niet anders; Aza leek hem iemand die daar
gevoelig voor was. Hij gluurde tussen de paarden door waar haar
voormalige vertrouweling moedeloos wegschool tussen de vertakkingen
van een vlierboom. Zo liep het met iemand af als ze hem eenmaal
geknecht had... Hij vroeg zich af of Werefried bestand zou blijken
tegen de verleiding. Het kwam hem vreemd voor dat de Ziener de wijsgeer
zou hebben overgeleverd aan deze wrede Vrouwe. Wat voor bedoeling kon
de magiër uit het noorden daarmee hebben gehad?
Maar wat wist hij per slot van die Ziener? Hij haalde het steentje
uit het druipnatte zakje op zijn borst. Het was nog steeds zwart,
het glinsterde van het water, maar toen Elvin het met gebogen hoofd
droog blies, bleek het doffer dan de vorige keer dan hij het bekeek.
Wat wist hij over degene die het hem gegeven had? Hij kon zich niet
eens meer herinneren dát hij het gekregen had! En van de Ziener zelf
bewaarde hij nog maar een vaag beeld. Een scharrige, scharrelende
schim aan de rafelrand van zijn geheugen.
De stemmen in de huifkar klonken weer luider.
`Geen woord meer!’ Aza’s stem klonk gebiedender dan ooit. `Laat mij
nu alleen, ik moet me klaarmaken voor de nacht.’
`Ge stuurt me dus de nacht in, storm, regen en ontberingen tegemoet,
als de minste onder uw voetknechten?’ zei Werefried snijdend. `Hebt ge
dan helemaal geen eerbied voor wijsheid?’ Het effect werd een beetje
bedorven doordat zijn stem oversloeg.
`Stel je niet aan Werefried. Een handvol ontberingen zouden je goed
doen. Maak dat je wegkomt. Kruip in de koets voor mijn part.’
Een flap werd teruggeslagen, de wijsgeer verscheen in de opening en
klom onhandig het trapje af. Haastig en luid mopperend beende hij
langs de drom paarden in de richting van de koets, die diep weggezakt
in de nu drassige grond stond.
Elvin, die zich opmaakte om te gaan slapen - een maaltijd was uitgesloten
nu en staande slapen was voor hem net zo min een opgave als voor een
paard - schrok plotseling op. Weer hoorde hij Vrouwe Aza praten. Maar
deze keer was het geen mannenstem die haar antwoordde.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |