Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 1: De dienaren van de koning
8
De man probeerde tegelijk zijn hoofd
te schudden en te knikken.
'Toch wel', zei hij. 'Hij is de koning van Saga. Dit is Saga. U bent hier.’'
'Ik weet niet precies wat uw wetten daarover zeggen’, zei Elvin. 'Maar voor
mijn gevoel ben ik alleen gehoorzaamheid schuldig aan mijn eigen vorst.'
'Hebben de Floorn een vorst?' vroeg de man, deze keer met volle mond. Elvin
wilde zijn mond al opendoen om te antwoorden, toen het hem inviel dat deze
dienaar wel erg veel wilde weten voor iemand die dom was, en bovendien een Sagaar.
'Wie bent u?' vroeg hij. 'Bent u de paladijn van de koning?'
'Nee', zei de man. En omdat hij het daarbij liet, geloofde Elvin
hem. Een spion, iemand die slimmer was, zou hebben geprobeerd hem
een rad voor ogen te draaien, meer woorden hebben gebruikt.
'Wat is uw naam?' vroeg hij.
'Taris', zei de man. Hij sloeg zijn blik, die op een kever aan zijn voeten
gevestigd was geweest, traag op naar Elvin, die te laat was om zijn
verbazing te verbergen. `Mijn moeder kwam van over de bergen', zei
Taris. 'Ze is gestorven en de koning heeft me in het paleis opgenomen.
Voor de oorlog was dat. Mijn naam is het enige dat mijn moeder me heeft
nagelaten. Een naam uit het noorden', voegde hij eraan toe, alsof zijn
verhaal nog verduidelijking behoefde.
'U zult de koning wel dankbaar zijn', zei Elvin. Erg subtiel was dat niet,
maar deze man maakte niet de indruk alsof hij een fijnzinnige aanpak verdiende.
'Ja', zei de man. Elvin nam zijn uiterlijk nog eens goed in zich op.
Taris dacht traag, en trage mensen waren vaak verstokt in hun
trouw. En de trouw van Taris gold de heerser die Elvin uit zijn
rijk had verbannen terwille van zijn eigen doeleinden.
Hij strekte zijn hand met de half opgegeten appel uit naar zijn paard. Flux
deed een stap dichterbij, boog haar hals, en nam het klokhuis met haar
lippen van zijn hand.
Windar kwam aanlopen, zijn mes afvegend aan
zijn mouw. Elvin lette op zijn gezicht toen hij zei: `Te paard Taris,
ingerukt.’ Hij maakte verder woord noch blik aan de man vuil.
Elvin was gewend geraakt aan de onwaarachtige manier van doen
van de Mensen, maar hij dacht toch niet dat een gewone dienaar
een paladijn van de koning zó weinig respect zou betonen, zelfs
al zou hij zijn best doen het te verbergen. Zelf kwam hij ook
overeind en riep Flux. Windar stond toe te kijken hoe de merrie
naar hem toekwam.
'Zo', zei hij. 'Ze schijnt al aan u gewend te zijn geraakt.'
'Zeker', zei Elvin, op zijn gemak de zilvergrijze hals van het
dier strelend. De haast van de Sagaren was zijn haast niet. Hij
keek toe hoe de dienaren van de koning in het zadel sprongen, en
gebruikte toen het grasheuveltje om makkelijk op de paardenrug te
kunnen komen. Flux bleef braaf staan; de angst die hij aanvankelijk
bij haar gevoeld had, scheen verdwenen te zijn.
De middag was warm; een bijna onzichtbare vochtigheid was
over het land komen te hangen en maakte de paarden sloom. Vliegen
zetten zich in hun ooghoeken en op hun achterhand, en de loom zwaaiende
staarten konden ze nauwelijks verjagen. Af en toe passeerden ze een dorp,
maar ze reden erdoorheen zonder af te stijgen en zonder contact te maken
met de bevolking. Elvin bedacht hoe het bij de Floorn toeging als er
vreemdelingen voorbijtrokken, en voor het eerst sinds jaren voelde hij
heimwee. Daarbij kwam het fysieke ongemak: hij voelde zijn zitknobbels;
het was erg lang geleden dat hij zolang op de rug van een rijdier had
gezeten. Zijn lichaam was niet gebouwd op lichamelijke inspanning.
Toen de blauwige streep aan de horizon een herkenbare bosrand geworden was,
hadden ze een merkwaardige ontmoeting. Ze hadden nu tegenlicht, en daardoor
was de gedaante die hen groot en als gevleugeld tegemoet kwam, niet meteen
te herkennen. Een griffioen, dacht Elvin.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |