Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 9:Een opdracht voor Taris
8
`Geef...’ begon Elvin, zodra hij
zijn steentje (dat nu azuurblauw van kleur was) in het oog kreeg. Maar Galdin
maakte zijn zin af.
`Geef dat maar hier, dan berg ik het weer weg. Ik ben blij dat je het voor me
bewaard hebt, Taris. Ik zou zo’n fraai lichtend dingetje niet graag verloren zijn.’
Nu was het Taris’ beurt om Galdin scherp aan te kijken, maar hij zweeg en overhandigde
het steentje. Elvin was nog steeds verbijsterd. Wat voor reden had Galdin om bij
Taris zijn plaats in te nemen? Als hij voor Elvin had willen doorgaan in Aza’s
gevolg, dan had hij Elvin toch simpelweg aan zijn lot over kunnen laten hoog op
de berg? Toen schoot hem te binnen wat Galdin had gezegd over een eventueel
verscheiden; de schijngestalte zou zijn oorspronkelijke uitgave niet, of tenminste
niet lang, overleven. Toch begreep hij niet wat Galdin er voor belang bij had zich
voor Elvin uit te geven.
`Taris’, probeerde hij. Weer viel Galdin hem in de rede: `Het nadeel van die
schijnvogels is dat ze nooit hun snavel houden’, zei hij tegen Taris. `Gâgâgâgâgâ -
als ganzen in de schemering. Hij ijlt; je weet hoe snel die schijngestalten
aan flarden gaan. Let liever niet op hem, laten we overleggen.’ Hij ging op
zijn hurken zitten en klopte uitnodigend naast zich op het gras. Taris negeerde
dat gebaar en nam plaats op een keisteen, precies tussen Galdin en Elvin in. Maar
het was Galdin tot wie hij zich wendde, zag Elvin tot zijn misnoegen. Weer
hapte hij naar adem om te zeggen wie hij was, maar Taris negeerde hem.
`Heb je me niets te vragen?’
`Jawel!’ piepte Elvin.
Galdin lachte: `Nu je het zegt! Natuurlijk heb ik een vraag, een prangende
vraag zelfs.’
`O’, zei Taris - het scheen niet te zijn wat hij verwacht had. En
Elvin wist waar hij aan dacht: aan de Lus waarmee Aza hem gebonden
had, zodat hij niet weg had kunnen komen zelfs als hij dat gewild had.
`Is het waar’, vroeg Galdin, `dat koning Oswel in het huwelijk treedt
met Vrouwe Aza?’
`O!’ zei Taris weer. Hij wierp een snelle blik op Elvin, maar scheen niet
tot een besluit te komen.
`Taris, luister’, zei Elvin, en hij kwam op een elleboog overeind. `Twijfel
niet langer; je weet wie je voor je hebt. Mijn steentje geeft voor mij
geen licht, dat weet je. Galdin is degene die het licht kan zien.’
`Ik weet dat het dat doet, dat is alles’, zei Galdin, `je hebt het mij
zelf verteld, Taris heer van Orion!’ Dat was een gelukkige gok, die
Taris opnieuw in de war maakte. Galdin zag het en ging meteen door: `Waarheen
was je op weg, met die vermoeide tred? Was je Aza’s gezelschap beu - of was
het andersom en stond haar het jouwe niet meer aan? Ik vermoed het laatste.’
`En waarom vermoed je dat?’ vroeg Taris.
`Omdat de Vrouwe niets laat gaan dat ze nog nodig heeft, zelfs niet een waardevolle
en hoogstaande mens als jij...’
Zonder het te weten zei Galdin precies die dingen die Taris ervan zouden kunnen
overtuigen dat hij op de Lus doelde. Nog één woord en Elvins kans op erkenning
zou verloren zijn.
Elvin haalde diep adem.
`Taris’, begon hij weer. `Vraag hem op welke manier we hebben geprobeerd
de Vrouwe te slim af te zijn toen zij zich bij je wilde houden. Vraag hem
naar de Lus.’ Meer lieten zijn krachten niet toe; hij zonk terug en keek
hulpeloos naar Taris op.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |