Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 9: Een opdracht voor Taris
7
`Lavendel is in orde, hoewel ik haar niet te
zien gekregen heb. Zij schijnt een ongeluk te hebben gehad; jouw naam wordt in dat
verband nogal geroemd. Jij zou haar gered hebben, hoewel ik dat niet zou zeggen als
ik je zo zie.
Ook met Taris is alles goed, hoewel hij erg terneergeslagen is. Verris is bij hem om
hem op te beuren. Zijn taak, zegt Taris, is komen te vervallen nu jij dood bent -
vergeef me, hij verkeert nu eenmaal in die waan. Hij dacht erover om terug te keren
naar de hoofdstad. Van Saga bedoel ik. Maar nu hij in zijn eigen land is en nog wel
zo dicht bij zijn eigen heerlijkheid, viel de beslissing hem zwaar; hij twijfelde
nog toen ik de havezate weer verliet. Zo zwart als roet trouwens. Drie beken heb ik
aangedaan voordat ik er weer uitzag als een behoorlijke floorn. Ach kijk, daar is hij!’
Om de bocht kwam een figuur die met gebogen hoofd de berg op sjokte. Hij was alleen,
een tengere man met smalle schouders. Treurig was zijn tred, treurig en weifelend.
Hij was in verschoten zwart gekleed, maar toen hij opkeek, glinsterden zijn ogen blauw.
`Taris!’ riep Elvin, ondanks een zekere terughoudendheid toch blij. Taris was nu
eenmaal de enige levende ziel die hij kende zolang hij zich herinnerde.
`Taris!’ riep Galdin tegelijkertijd. Elvin keek hem verbaasd aan.
`Elvin! Je leeft!’ Meteen was Taris’ lichtvoetigheid terug; hij snelde de berg
op en knielde bij Elvin neer.
`Ternauwernood, zie ik’, zei de man. `Dus je bent niet te pletter gevallen?’
`Nee’, zei Galdin, tot Elvins nog grotere verbazing, `maar mijn kameraad Galdin
hier was minder gelukkig.’
Taris keek naar Galdin en stond op. Hij keek aarzelend van de een naar de ander.
Galdin was de enige die niet van zijn stuk was. Hij schudde Taris de hand en
klopte hem tegelijk op de schouder, op de mensenmanier.
`Helaas slaagde ik er niet in het meisje te redden, maar mijn eigen vege lijf,
dat ging nog net’, zei hij lachend. `Vertel me, ben je erin geslaagd haar naar
boven te halen? Je had toch een touw of zoiets?’
Onzeker keek Taris naar Elvin, die krachteloos achterover lag, te verbouwereerd
om tussenbeide te komen.
`Ja, ik had jouw eigen... Vertel me eens, hoe heb je er ongedeerd van af
kunnen komen?’
`O, een plateau en een verpieterde boom’, zei Galdin luchtig. `De rest
was eenvoudig; die bergen hier zijn vergeven van de gangen en holen. Ik ben
gewoon naar boven gewandeld.’ Over naargeestige klimpartijen langs bergen van
lijken zei hij niets.
`Ik...’ begon Elvin. Het viel hem nu pas op dat ook Galdin nu in het zwart
gekleed was.
`Maar nu zitten we weer met deze opgescheept’, zei Galdin terwijl hij achteloos
naar Elvin wees. `Hij stond erop mij achterna te kukelen. Ongelukkig genoeg
had hij géén tui of tros of touw. Ik heb hem naar beste kunnen verzorgd,
maar... Misschien kunnen we hem het beste hier achterlaten?’
`Elvin?’ vroeg Taris onderzoekend, hen beiden beurtelings aankijkend.
`Ja?’ vroeg zowel Galdin als Elvin. Galdin ging door: `Tenzij jij een beter plan
hebt Taris. Ik geef me aan jouw leiding over, zoals gewoonlijk.’
Taris bukte zich naar zijn laars.
`Er zit een steentje in, geloof ik’, zei hij. Elvin vloog overeind, en
moest zich steunend weer laten zakken. Galdin keek hem scherp aan. Het
steentje dat Taris tevoorschijn haalde, was hét steentje. Het magische
steentje, Elvins steentje.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |