Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 16: De Hellemui
7
Toch stak Elvin netjes zijn
hand uit, en die werd heel voorzichtig tussen de leeuwenklauwen genomen
en besnuffeld alsof hij met een andere floorn van doen had. Even later
kwam de andere grijpvogel van achter de rotsen tevoorschijn, en ook hij
stelde zich minzaam voor. Ze leken als twee druppels water op elkaar, maar
Grijn had een ruitvormige vlek tussen de priemende roofvogelogen, die hem
een koninklijk aanzien gaf. Het waren ook koningszonen, want wreed en
ontaard als hun vader geworden mocht zijn, hij wás de Heer van de
Grijpvogels.
De griffioenen bleken niet van plan tijd te verliezen. Op hun fluwelen
leeuwenpoten - zolang ze hun klauwen niet spreidden leken die zacht
en ongevaarlijk - verkenden ze de weg naar de toegang tot het
spelonkenstelsel. Toen alles veilig bleek, grepen ze de reuzenkeien
die de opening versperden beet, verhieven zich in de lucht en
smeten ze de berg af. Donderend rolden de rotsblokken naar beneden, en
Elvin vroeg zich af hoeveel klein leven eronder werd
verpletterd.
Daarna namen de grijpvogels Lavendel en Marente op de rug. Lavendel
liet zoals gewoonlijk met zich doen, maar Marente, hoe dapper ze ook
meestal was, moest zichzelf zichtbaar overwinnen om tussen de adelaarsvlerken
te klimmen. Elvin zou moeten lopen; er was nu eenmaal niet gerekend op een
derde reisgenoot. Gris en Grijn stonden erop dat hij tussen hen in
zou lopen. Grijn, die de onstuimigste leek, ging met Marente op zijn
rug voorop en Gris vormde met Lavendel de achterhoede. Zo betraden ze
het donker achter de ingang.
Zelfs Elvin kon aanvankelijk geen hand voor ogen zien. Als hij
achterom keek, zag hij hoe het laatste avondlicht de grot binnenviel,
maar voor hen uit was alles inktzwart. Onwillekeurig strekte hij
zijn handen uit om tenminste gewaarschuwd te zijn als er plotseling
iets voor hem opdoemde. De zwaaiende staart van Grijn, die zijn vingers
raakte, maakte hem even aan het schrikken, toen greep hij die beet als
houvast. Grijn leek daar geen bezwaar tegen te hebben, Toen ze zo een
tijdje voort waren gegaan, merkte hij dat uit de ogen van de griffioenen
een zwak gouden licht scheen, dat de rotsbodem en de grillige wanden
enigszins verlichtte als zij hun blik erop richtten. Bovendien raakte Elvin,
net als de eerste keer dat hij door een grottenstelsel dwaalde, gespitst op
luchtstromen en echo’s, waardoor hij zich enigszins kon oriënteren. Gaandeweg
verloor hij zijn angst en na verloop van tijd durfde hij zelfs Grijns staart
los te laten.
Dat gold niet voor Marente. Voor het eerst sinds Elvin haar had leren kennen, was
haar woordenstroom opgedroogd. Als het licht uit Gris’ ogen over haar rug streek, zag
Elvin dat ze haar schouders hoog had opgetrokken; haar ellebogen lagen strak tegen
haar zijden. Elvin voelde dat ze honger had - ze hadden hun avondmaaltijd
overgeslagen - en dat die honger haar nog zenuwachtiger maakte. Een piepend
geluid ontsnapte van tijd tot tijd aan haar keel. Elvin vroeg zich af of hij
er wel goed aan gedaan had haar mee te nemen. Maar zijn bewondering voor de
koene jonkvrouw steeg er alleen maar door.
Glazen en glazen gingen ze zo voort; de grijpvogels schenen de weg te weten. In
de eerste spelonken hadden ze af en toe vleermuizen gehoord, maar hier
in het binnenste van de berg huisden die niet meer. Er heerste
een diepe kilte en een even diepe stilte om hen heen. Soms raakte
een ijskoude druppel Elvins neus of oogleden, en af en toe hoorde
hij er een in een plasje vallen, maar die geluidjes maakten de stilte
alleen maar dieper.
Plotseling stond Grijn stil. Hij wendde zijn machtige kop naar alle
kanten, maar de bundels licht uit zijn ogen verstrooiden zich in het
duister zonder iets te raken. Elvin voelde dat ze onder een enorm
gewelf stonden. En hij voelde bovendien dat ze daar niet alleen
waren.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |