Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 9: Een opdracht voor Taris
6
Toen Elvin bijkwam, keek hij tot zijn
verwondering op in het gezicht van Galdin Veernest, de schijngestalte die hem
sinds zijn val in het Ven der Vergetelheid achtervolgde. Het laatst had hij de
valse floorn gezien in het huis van de Ziener, waar hij met zijn evenknie Verris
te Starna lag te slapen, ongetwijfeld onder invloed van een van de brouwsels van
de magiër. Waar was hij zo plotseling vandaan gekomen? En waarom wikkelde hij
Elvins arm in spinrag?
Hij kwam op een elleboog overeind en keek om zich heen. Hij bevond zich nog steeds
in de bergen, maar niet meer zo hoog. De hellingen hier waren weelderiger begroeid
en hij rook de geur van een houtvuurtje vlakbij. Een konijntje, dat scheen te
begrijpen dat er van Elvin geen gevaar te duchten viel, snuffelde aan zijn gehavende
laarzen voor het weg hipte naar een grazig bergweitje. Het moest vele glazen later
zijn; het zonlicht streek laag tussen de bomen door.
`Wat doe ik hier - wat doe jíj hier?’ vroeg Elvin, nog steeds suf.
`Drink dit eerst maar eens’, zei Galdin. Hij hield hem een van berkenschors
gevouwen kom voor met daarin een groenig drankje dat Elvin herkende - en
tegelijk niet herkende. Lang geleden, in de schemering van zijn jeugd, moest
hij dit eerder geproefd hebben. Het rook naar geborgenheid en goede zorgen,
naar veiligheid en rust. Elvin dronk gretig, want hij had het gevoel dat zijn
lichaam geen druppel vocht meer bevatte.
`Waar zijn we? Waar kom jij zo opeens vandaan?’ vroeg hij toen.
`Rare vraag! Al vals alarm als angst ‘t hart aanvalt! Van waar kwam g’aan? Zal
d’afmars derwaarts ras dan gaan? Wartaal! Maak daarop staat: laf gevraag schaft
zwakke raad. ’k Laaf ‘t hart als dat klaagt, maar ik lach als ‘t maalt! Vraag maar
raak, raaskal maar aan! Angsthaas, slaaf!’
`Hou op!’ kermde Elvin. `Ik wil alleen maar weten wat er gebeurd is!’
`Voor een floorn ben je verwonderlijk sloom’, zei Galdin ontnuchterd. `Zo praktisch,
zo rechtlijnig, zo saai! Te lang onder de Mensen gewoond zeker.’
Elvin haalde eventjes zijn schouders op. Misschien had de schijn-floorn gelijk. Hij
had al gemerkt dat sommige van zijn vermogens in kracht waren afgenomen. Mogelijk
overkwam dat iedere floorn die zich te lang met Mensen afgaf.
`Ga je me nou nog vertellen wat er gebeurd is?’ vroeg hij. Ook al een echte
mensenvraag.
`Al goed, al goed’, zei Galdin. `We zijn hier in de Sluierbergen aan de Bergamoonse
kant, ongeveer twintig glazen lopen van de voet. Een glas of dertig vóór ons,
langs deze zelfde weg, bevindt zich het reisgezelschap van Vrouwe Aza. Ze heeft
zich verschanst in een havezate. Zij wordt gevolgd door een wolk nachtvlinders
en ik heb begrepen dat ze Heer Gryppok en zijn troep ontboden heeft om ze op
te vreten. Ik was bij haar omdat ik verwachtte jou onder haar knechts te vinden...’
`Ik ben geen knecht!’ riep Elvin verbolgen uit.
`... Maar zodra ‘k aankwam - vraag niet waarvandaan, of ‘k barst van smart
- vernam ‘k van dat tragisch fatum dat...’
`Vergeet die a’s’ riep Elvin vertwijfeld uit.
`Het spijt me. Welnu, ik hoorde dus dat je dood was. Te pletter gevallen
op de rotsen. Slinks kwam ik dat te weten, verstopt in een schoorsteen,
anders hadden ze mij voor jou aangezien. Maar dat jij dood zou zijn, was
klets. Anders zou ik ook zijn opgehouden te bestaan. Dus daarom repte
ik me terug en vond je meer dood dan levend op een berg. Ik sleepte je omlaag
omdat ik spinrag nodig had om het bloeden te stelpen, en omdat hier de kruiden
groeien die ik nodig had om je bij te brengen.’
`En Taris, leeft hij nog? En het meisje, Lavendel?’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |