Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 17: Onvoorzien heul
6
De tweede gang liep dood. Dat was een
mogelijkheid waar Elvin geen rekening mee had gehouden. Hij leunde met zijn
voorhoofd tegen de laatste, kille wand, die bultig rondliep naar de andere kant
van de gang. Zijgangen was hij niet tegengekomen. Dit was het einde, hield hij
zich voor. Hij zou zich niet meer eenzaam hoeven voelen. Sterven deed een Floorn
altíjd alleen.
Maar uit instinct, een zucht tot lijfsbehoud die sterker was dan zijn verstand, aanvaardde
hij opnieuw de weg naar de kloof van de Boven-Pikon. Als hij zou sterven, wilde hij
dat ergens doen waar hij tenminste een glimp daglicht zou opvangen.
Het moest buiten nu donker zijn, zodat hij geen idee had waar hij liep. Het was
ver, en hij begon uitgeput te raken. Maar hij herinnerde zich de meeste hindernissen
nog wel, en met zijn hand langs de wand telde hij de bochten van het laatste, kronkelende
stuk. Ten slotte voelde hij dat het ruimer werd om hem heen, en hij rook een vleug
buitenlucht. Voetje voor voetje schuifelde hij verder in de richting waar de kloof
moest zijn. Toch nog onverwacht bereikte hij die; hij moest zijn tenen om de rand
klemmen om niet voorover te kukelen. Hij deed een stap achteruit en ging zitten. Hier
zou hij de dageraad tenminste kunnen zien. Hoeveel zonsopgangen zou hij nog meemaken
voordat zijn bewustzijn zou uitdoven?
Langzaam werd de lucht dunner, loste het donker zich op tot een aarzelend
grauw. Grijzen en grauwen werden langzaam zichtbaar, een flard mist dreef de
gang binnen, verdampte, vlekken licht dansten in het duister, glimpen in de
bergwand lichtten flauw op, tot ze plotseling begonnen te schitteren in een
felgele straal die rechtstreeks naar binnen viel. De uitgang van de grot lag dus
op het oosten, zoals hij had gedacht. Hij wenste dat hij eraan gedacht had Marente
aanwijzingen te geven. Nu kon hij alleen maar hopen dat ze zo verstandig was zich
in de bergen verborgen te houden, in plaats van rechtstreeks over de pas naar Orion
te gaan. Grijpvogels zouden hen te pakken krijgen en niets van hen heel
laten.
Eerst dacht hij dat zijn verbeelding met hem op de loop ging. Aan de overkant
van de kloof zat een grijpvogel naar hem te kijken. Roerloos, met zijn felle vogelogen
strak op hem gericht. Elvin schudde zijn hoofd om het waanbeeld te verjagen. Toen
het niet verdween, krabbelde hij overeind. Hij wilde niet aan stukken gescheurd worden
door een van Gryppoks trawanten!
`Dus je leeft!’ zei de grijpvogel. Toen hij zijn kop bewoog, zag Elvin het glanzen
van een gouden halsband, en de ruitvormige vlek tussen de
adelaarsogen.
`Grijn!’ riep hij uit.
`Ik was bang dat je een geestesverschijning was’, zei Grijn. Hij spreidde zijn
wieken en een oogwenk later landde hij aan Elvins kant van de kloof. `Ben je sterk
genoeg om je op mijn rug in evenwicht te houden?’
`Grijn!’ riep Elvin nog eens.
`We hadden beloofd de wacht te houden, niet? Al duurde het wel ontzettend lang. Maar
Almesis droeg ons op vol te houden. We vonden de meisjes meer dood dan levend op
een rotsblok midden in de rivier. Gris past op ze; voor mij zijn ze een beetje
bang. Ik dacht dat ik maar eens moest kijken waar jij uithing.’
`Ik ben nog nooit zo blij geweest een Grijpvogel te zien!’ zei Elvin. `Maar ik dacht
eerst ook dat jij een verschijning was.’
`Schiet nou maar op’, zei Grijn. Elvin klom op zijn rug. Met één sprong vloog de
griffioen over de kloof, hij rende door de gang tot waar de rotswanden weken en
de bergtoppen en dalen en de heuvels aan de voet zich uitstrekten tot in wazige
verten... Elvin sperde gretig zijn ogen zo wijd mogelijk open.... en de adem
stokte in zijn keel.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |