Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 5: Een vergeten vete
6
Elvin deed van schrik een stap naar
achteren. Werd hij ook als een van de gijzelaars beschouwd? En wat was dat voor onzin,
dat hij de eerste van zijn volk zou zijn? Ten eerste kenden de Floorn helemaal geen
rangen of standen. En ten tweede was hij niet meer dan een banneling, een
uitgestotene. En bovendien een muilezel, zoals de Ziener had gezegd.
De Ziener! Opeens herinnerde Elvin zich hem weer. De merkwaardige kleine man, die toch
zoveel overwicht had gehad op... hij kon zich niet te binnen brengen op wie precies. De
magiër die hem het steentje gegeven had. Elvin tastte ernaar. Het was er nog, goed
verborgen onder zijn kleren.
'Aha', klonk de stem van de griffioen. 'Vandaar het lichtende teken op zijn borst.' Hij
lachte zachtjes. 'Hij probeert het te verbergen, maar hij vergeet dat Grijpvogels door
alles heen kunnen zien. Ons blijft niets verborgen.'
Een lichtend teken? Elvin keek verward om zich heen en vond de blik van Taris. Die
wees nauw merkbaar naar de hand waarmee Elvin nog steeds het zakje onder zijn kleren
omklemde. Het steentje? Was dat steentje van de Ziener een lichtend teken? En
waarom zag Elvin dat licht zelf dan niet? Maar zelfs al was het zo en was het voor
de griffioen het wél zichtbaar, wat moest hij daar dan mee, de muilezel, zwervende
floorn zonder geheugen? Hij deed een stap achteruit en verborg zich tussen het
gebladerte, om te ontkomen aan de blikken die hij plotseling op zich gevestigd
voelde.
In zijn verwarring had hij niet meer op het gesprek van de dame en de griffioen
gelet. Het was kennelijk ten einde, want nu verhief het wezen zich; het schoot
als een pijl de lucht weer in. Het vleugelgeklapper boven hun hoofden werd heviger,
zwol aan tot een machtig geraas en verloor zich toen langzaam in de verte.
Nu pas werd er ernst gemaakt met de voorbereidingen voor het middagmaal. Gedroogd
vlees kwam uit de zadeltassen te voorschijn, bessen en wilde appels werden
verzameld, kruiden geplukt en knollen van hun zwarte schillen ontdaan. Kennelijk
ontzegde de vorstin zich niet de luxe van een uitgebreide maaltijd als ze onderweg
was. Elvin kreeg opdracht een bijennest te vinden en er raten met de beste honing uit
te halen, wat, zoals iedereen wist, voor Floorn een minder gevaarlijk klusje was dan
voor Mensen. Toen hij, met zijn reukvermogen als oriëntatie, zich een weg door het
struikgewas baande, merkte hij dat er iemand achter hem aankwam, wat hem wrevelig
maakte. Maar terwijl hij na de gebruikelijke verontschuldiging aan het adres van de
bijen, zijn hand in de holle boom stak en een stuk van een honingraat afbrak dat hem
groot genoeg leek, bleek het Taris die hem naderde.
'Elvin, ik wilde je even spreken.'
Verwonderd keek Elvin om. Taris’ handen waren nog steeds geboeid, maar hij was niet
langer aan de kar vastgebonden.
'Wacht even... als ik dit niet voorzichtig doe, worden ze toch nog boos.'
Ten slotte draaide hij zich om, zijn handen vol met druipende raten. Taris reikte
hem een paar grote kastanjebladeren toe om ze op te leggen. Elvin likte zijn
vingers af - eindelijk weer verse honing, heerlijk! - en keek zijn metgezel
vragend aan.
'Wie belet ons ervandoor te gaan?'
Taris schudde zijn hoofd.
'Ze heeft een Lus om me heen geworpen. Vanmorgen had
ze er geen tijd voor.’
'Een lus?' Elvin zocht Taris' lichaam met zijn ogen af, maar
zag niets dat op een touw of een lijn leek.
'Een Lús. Een betovering die maakt dat ik bij haar moet blijven.'
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |