Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 7: De uitgeblusten
5
Verwilderd keek Elvin de kok
aan. Gisterochtend? Hij was maar een paar glazen weggeweest! Maar daarin
scheen hij zich te vergissen, want de kok begon smakelijk te vertellen hoe
de vorige ochtend Vrouw Aza tussen het manvolk was verschenen, ongekleed
en ongekapt en in een staat van verschrikkelijke razernij. De storm was
gedurende de nacht gaan liggen en de mannen hadden de verloren slaap
in willen halen, maar Aza’s stem had zelfs de diepste slaper verschrikt
overeind gejaagd.
`Vooral die witbaard moest het ontgelden’, grinnikte de kok, `hoe heet
hij, Wilfried?’
Elvin verbeterde hem.
`Aza beschuldigde hem ervan haar dochter ontvoerd te hebben. Haar
dochter! Niemand wist daar iets van. Behalve ik dan.’ Hij stopte
met een tevreden gezicht zijn pijp opnieuw. `Alleen ik wist dat
zich iemand schuilhield in de huifkar. Ik hoorde haar soms bewegen
als ik bij de voorraden moest en de Vrouwe bestelde ook zoveel eten...
Als ik het bracht hoorde ik Aza praten tot iemand die Lavendel
heette... Maar ik wachtte me er wel voor iets te zeggen!’
`En dat was anderhalve dag geleden?’ vroeg Elvin. Hij moest
aan de gedachte wennen dat hij kennelijk lang bij de Ziener had
verbleven: twee etmalen, twee maal zeven maal zeven glazen, in
plaats van twee, drie glazen. `En ze is nog niet terug?’ Hij
staarde naar de heuvels aan de andere kant van de weg, waar het
huis nu niet meer stond, naar hij wist. Had de Ziener Lavendel
dan toch ontvoerd?
`Nee... eh... nee.’ De kok scheen opeens haast te hebben. Hij stak
zijn pijp met tabak en al in de zak van zijn voorschoot en trok Elvin
mee, heuvelaf naar het kamp. Even later stond Elvin tegenover Aza
en was de kok verdwenen.
Aza zag er vreselijk uit. Haar ogen waren rooddoorlopen en lagen
diep in askleurige kassen, haar lange haar hing in stoffige slierten
om haar schouders. Ze had een karwats in haar handen die ze ophief
toen ze Elvin zag. Haar lippen waren versmald tot een grimmige bleekroze
streep en haar nagels, anders zo smetteloos, waren nu brokkelig en
afgekloven. Elvin moest de Ziener gelijk geven: Lavendel vormde
ontegenzeggelijk Aza’s zwakke plek. Hij verwachtte kokende woede,
maar Aza’s stem leek van ijs.
`Floorn! Jóu heb ik de afgelopen dagen ook niet gezien! Wáár ben
jij geweest! Wáár heb je haar gelaten!’ Ze greep hem bij het zwarte
buis dat hem tot haar dienaar maakte en draaide de stof om zodat hij
bijna stikte. Maar antwoord geven kon hij toch niet. Het leek niet
raadzaam de Ziener te noemen en hij had zelf geen idee wat er gebeurd
kon zijn.
Plotseling liet Aza haar greep verslappen. Ze keek langs Elvin heen
en slaakte een gil. Ze liet hem los, duwde hem opzij en begon te
rennen. Elvin draaide zich om en zag nog net hoe de kok een triomfantelijke
grijns onderdrukte voor hij de jonkvrouw met een buiging aan haar moeder
teruggaf.
`De dame liep in de heuvels te dwalen’, zei de kok. `Ik dacht, haar
moeder is vast blij haar terug te zien.’ Hij maakte nog een buiging
en keek verwachtingsvol op, alsof hij op een beloning hoopte. Die
kreeg hij ook; Vrouwe Aza wierp hem achteloos een buidel goudstukken
toe, voor ze met een arm om het meisje heen naar de huifkar liep. Toen
ze de voorhang terugsloeg fladderden twee motten op.
`Vertrek over een half glas!’ beet ze haar mannen toe voordat ze de
flap liet vallen.
`Midden in de nacht?’ mompelde de kok verbolgen, en ook de andere mannen
mopperden, maar zachtjes, want niemand durfde Vrouwe Aza openlijk te weerstreven.
Naast Elvin klonk een diepe zucht.
`Is ze niet prachtig, mijn Lavendel?’ vroeg Werefried. `Nu ga ik graag
mee, al is het dan in het gevolg van die duivelin.’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |