Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 4: Raadselachtige reisgezellen
5
'Die slag is jou!' lachte Galdin. 'Maar
wees gerust, ik beslis niets. Jij wilt een duik nemen in het Ven - nou, dan gáán we naar het
Ven. Verris vindt zijn weg wel. Hij zal wel niet lang alleen blijven ook.'
'Als ik die verdraaide kerel tenminste kan vinden', bromde Verris.
'Waar ga je eigenlijk precies heen?' vroeg Elvin over zijn schouder.
'Naar een kleine heerlijkheid in de schaduw van het Sluiergebergte', antwoordde
Galdin voor de man. 'Hij noemt het zijn thuis en hij heeft heimwee, al is hij
er lang niet geweest.'
Elvin knikte. Hij geloofde dat hem dat al eerder was verteld. Hij hoopte
dat hij na een nacht goed slapen wat helderder van hoofd zou worden. Het was heel
vermoeiend telkens in zijn geheugen te moeten graven. Als hij eerst dat Ven maar
zou vinden... Galdin tikte hem op de schouder.
'Ben je nou staande in slaap gevallen?' Hij gaf Elvin een speels duwtje. 'Nou,
Verris, dan gaan we maar. Goede reis, en tot weerziens, vroeg of laat, of op
een middag!' Hij lachte vrolijk.
Een half glas lang liepen de floorns terug langs het spoor dat ze eerder hadden
gemaakt, zonder dat Elvin de vraag stelde. Toen kon hij zich niet langer inhouden.
'Waarom ga jij nu met mij mee!' barstte hij los. 'Je was toch op weg naar het noorden!'
Galdin, die voorop gegaan was, draaide zich op zijn hakken om.
'Ja, wat wil je nou, meester Windhaan? Naar het oosten misschien, naar Bacca, gouden
stad aan de Son? Of naar de ondergaande zon, naar Mandipor aan gene zijde van
de Boven-Pikon? Naar de burchten van Bergamon? Of toch maar naar het nijvere
Saga, waar je reis begon?'
'Hoe weet jij waar mijn reis begonnen is?' vroeg Elvin geschrokken. Het was
niet alleen maar lastig om geen herinneringen te hebben. Het kon gevaarlijk
zijn. Floorn wisten doorgaans veel van elkaar, maar dat kwam omdat ze in strak
stamverband leefden. Dit geval was anders; het was, als hij er goed over nadacht,
al met al griezelig.
'En jij, waai jij dan niet met alle winden mee?’ Hij probeerde met luchtigheid
zijn argwaan te verbergen. `Was jij niet op weg naar het noorden toen je mij
ontmoette? Was je niet van plan je vriend Verris te Starna te begeleiden tot
aan zijn woonst aan de andere kant van de bergen? En nu ben je er opeens
verschrikkelijk op gespitst om met mij mee te gaan!'
Galdin blies een denkbeeldig veertje van zijn neus en volgde het met zijn
blik terwijl het zogenaamd omlaag dwarrelde in een spiraalvormige baan.
'Wij Veernesten zijn zo veranderlijk als een veertje', zei hij, al even
luchtig. 'Ik reis liever met jou mee, als het jou om het even is.'
'Maar waaróm?' riep Elvin uit. Hij begon zijn geduld te verliezen.
'Omdat', zei Galdin, alsof dat een compleet antwoord was. Hij raapte een
duivenveer van de grond en stak hem achter zijn oor. Toen kreeg hij
schijnbaar medelijden en voegde eraan toe: 'Ach, vriend Elvin, maak je
toch niet druk. Jij en ik, wij horen bij elkaar. Een floorn in den vreemde
hoort zijn soortgenoten te steunen. Of jij gaat waar ik ga, of dat ik
ga waar jij gaat - dat maakt toch geen verschil?'
'Een verschil tussen noord en zuid', foeterde Elvin.
'Van noord naar zuid is maar een halve slag', antwoordde Galdin met een
Florijns spreekwoord.
Misschien heb ik inderdaad te lang onder de mensen gewoond, dacht Elvin. Heb
ik te lang geleefd volgens de wetten van doel en middel om nog als een floorn
te kunnen denken... Mogelijk was hij de minder zwaarwichtige kijk op het leven
van de floorn gewoon ontgroeid. Had hij zijn vermogen wendbaar te zijn en te
beslissen naar bevind van zaken verloren...
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |