Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 7: De uitgeblusten
3
`Maak je geen zorgen, ik ken
mijn zaakjes’, zei de tovenaar tegen de vlammen in de haard. `Ik heb
er genoeg tegengif bij gedaan, een handvol... ach, dat zou jou toch
niet wijzer maken. Luister. Ik heb je hier geroepen om een boodschap
over te brengen aan Werefried de Waanwijze. Hij en ik kunnen niet
zo goed overweg, zie je. Hij zal naar mij niet luisteren...’
`Hebt ge mij geróepen?’ onderbrak Elvin. Speelde zijn geheugen hem
nu nog steeds parten? De Ziener sloeg geen acht op de onderbreking.
`... maar het is toch nodig dat hem iets ter ore komt dat alleen
ik weet, op dit moment.’
Elvin kon koppig zijn op zijn tijd, en hij beet liever op zijn tong
dan `Wat dan?’ te vragen. De Ziener glimlachte en ging door,
terwijl hij tegelijkertijd in het vuur pookte en in de pot roerde:
`Jij zult mijn boodschapper zijn. Zeg hem dat hij zijn dochter Lavendel,
de zielloze, kan redden als hij ontdekt waaróm zij zonder ziel door het
leven gaat. En zeg hem dat hij daarin alleen zal slagen als hij zijn eigen
ziel weet te behouden.’
`Daar begrijp ik niets van’, zei Elvin. Hij keek ongerust naar de
hoek naast de haard waar Galvin Veernest en Verris te Starna lagen te
slapen. Het stro ritselde; Galvin bewoog en leek op het punt te staan
wakker te worden. Hij had geen zin in hun gezelschap. Wat hem betrof
mochten ze weer in het Ven verdwijnen waaruit ze opgedoken waren.
`Maak je geen zorgen, die worden vooreerst niet wakker’, zei de Ziener.
`Het is ook niet de bedoeling dat je de boodschap begrijpt, Elvin. Jij
bent maar de boodschapper. Maar de boodschap is een heel belangrijke;
even belangrijk als jouw eigen rol in de komende gebeurtenissen.’
`Wat voor komende gebeurtenissen? Wat voor rol? En wat moet ik met dat
gegoochel met zielen?’ riep Elvin uit. `Kunt ge me niet zeggen waar
dit allemaal om gaat? Als het al ergens om gaat?’
De Ziener liet het haardvuur in de steek en liep naar een beslagen
kist tegen de zijmuur, waar hij in begon te rommelen.
`Waar heb ik het nou?’ mompelde hij, alsof Elvin niets had gevraagd.
Elvin keek naar de jonkvrouw, die volgens de Ziener geen ziel bezat.
Plotseling keek ze terug en glimlachte. Het was een betoverende
glimlach; de tere lippen weken lichtjes vaneen en toonden tanden
als pareltjes. De lavendelkleurige ogen straalden. En toch keken
ze dwars door Elvin heen, leken hem zelfs niet op te merken. Het
was een glimlach zonder betekenis, ja, zonder ziel.
`Werefried zal zijn dochter willen redden’, zei de Ziener tegen
de inhoud van zijn kist. `Maar dat is alleen mogelijk als hij
zijn eigen ziel weet te behouden, en hij is hard op weg die te
verliezen... Dat is het enige dat je hoeft te onthouden. Ga nu maar.
Ik wilde je iets geven om je geheugen te versterken, maar ik kan
het op het ogenblik even niet vinden. Het geeft niet; ik vind wel
een manier om het je in handen te spelen.’
`Stuurt ge me weg?’
`Dit respijt kon niet eeuwig duren... Voeg je nu bij het reisgezelschap
van de Vrouwe en neem je taak weer op je.’
`Ik weet van geen taak’, zei Elvin, `en wij Floorn zijn niet
zo van de taken.’
De Ziener glimlachte, terwijl hij naar de zoldering tuurde
of hij daar iets zocht. Hij verwaardigde zich niet om antwoord
te geven, en dus vertrok Elvin maar, met een laatste blik op
het meisje voor het vuur. Het regende nog steeds, maar de wind was
in kracht afgenomen. Op de top van de eerste heuvel keek hij om. Het
huis, met de Ziener, het meisje, de dieren en de schijngestalten erin,
was verdwenen. Het verbaasde hem al niet eens meer.
>
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |