Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 7: De uitgeblusten
2
De Ziener vervolgde: `En het ligt in mijn bedoeling
ervoor te zorgen dat ook Werefried een zwak voor haar krijgt. Ik
voorzie namelijk dat de Waanwijze een rol gaat spelen in de gebeurtenissen
die ons te wachten staan.’
Elvin keek eens van de tovenaar naar het meisje op de houten bank,
dat haar vingers voor haar ogen liet spelen.
`Bent ge van plan haar hier bij u te houden?’ vroeg Elvin. Het
leek hem geen goed idee. Als Vrouwe Aza werkelijk van haar dochter
hield, wilde hij niet in de buurt zijn als ze ontdekte dat het
meisje verdwenen was.
`Hier?’ vroeg de Ziener. Hij lachte weer. `En waar is dat, denk je?’
`Hier, in uw huis, ten noorden van Spor en ten zuiden van de Sluierbergen...’
zei Elvin weifelend. Zei hij iets doms? Hij zou waarschijnlijk nooit
aan dat gevoel wennen. Hij meende zeker te weten dat hij vroeger
had uitgeblonken in kennis.
`Kijk uit het raam’, beval de Ziener. Elvin stond op en tuurde door
een spleet tussen de luiken. Buiten scheen de zon over een weelderig landschap van akkers en weilanden, afgewisseld door hagen vol bloemen.
`Maar... Waar...?’ Hij draaide zich om naar de Ziener.
`En kijk nu opnieuw’, zei deze.
Elvin gehoorzaamde. Nu zag hij ver uit over desolate heuvelrijen;
links verhief zich een kale rotswand. Aan zijn rechterkant stroomde
een bergbeek door een spleet, tot waar hij met donderend geraas
in de diepte verdween.
`Spelletjes’, zei Elvin, terugkerend naar zijn plek op de
bank. `Zinsbegoocheling en zotternij.’
`Geenszins’, zei de Ziener met lichte spot in zijn stem. `Maar ik
verwacht niet van een eenvoudige floorn dat hij het begrijpt. En
ik heb je al vaker gezegd: je hebt het verstand van een muilezel.’
Elvin sprong niet overeind, spoog niet briesend een tegenbelediging
in het gezicht van de Ziener, werd niet eens boos. Een floorn nam
niet gauw aanstoot, hoewel hij wel te kwetsen viel. En gekwetst
was Elvin. Goed, hij was een ongenode gast, maar was dat een reden
hem voor allerlei lelijks uit te maken?
De Ziener wierp hem van terzijde een vermaakte blik toe, voor
hij weer wegscharrelde en een handvol onduidelijke kruiden in de
kookpot wierp.
`Je begon zelf, floorntje’, zei hij. `Kom, wees niet beledigd,
en laten we ons prettige gesprek hervatten. Je vroeg me of ik van
plan was de schone Lavendel bij me te houden. Nu, dat ben ik niet.
Op dit moment de toorn van Azazal Natas ontketenen, haar wraak over
me afroepen, zou de daad van een dwaas zijn. En hoewel ik er soms
van geniet me zo voor te doen, ben ik allesbehalve een dwaas. Nee,
ik heb Lavendel bij me genomen opdat ze even kon rusten in een veilige
omgeving. En, om eerlijk te zijn, om de kans waar te nemen haar wat
van mijn kruidendrank te geven.’
Elvin keek wantrouwend naar zijn lege beker. Van die kruidendrank
had híj ook gedronken!
`Rustig maar’, zei de Ziener. (Hoe zou hij eigenlijk heten?) `Wat
jij gedronken hebt, was onschuldig genoeg. De dollekervel en
het vingerhoedskruid heb ik pas daarnet aan mijn brouwsel
toegevoegd. Dat zal haar wat oppeppen.’
`Ik meen dat dat nogal giftige kruiden zijn’, zei Elvin, nog
steeds op zijn hoede. Hij keek naar het meisje naast hem, dat
nu verdiept scheen in het geploeter van twee kevers aan haar
voeten, die met een stukje mest sleepten. Ze mocht dan niet
horen, niet zien, niet voelen en niet spreken, ze leek toch
te mooi en te onschuldig om vergiftigd te worden.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |