Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 1: De dienaren van de koning
2
Hij kon niet weten wat de koning wist - maar hij kon vermoeden wat hij gehoord had.
Hij had geen enkel benul van wat de koning van hem wilde - of van zijn volk.
De koning sprak weer. Elvin richtte zijn blik naar de grond, zoals het hoorde,
en zoals het het makkelijkst was. Het tapijt onder zijn voeten was hemelsblauw met zilverkleurige
lijnen in ingewikkelde patronen.
'Spreek, Elvin Nedergast.'
'Mijn volk onderhoudt contact langs telepathische weg, als u dat bedoelt, Majesteit.
Wij weten over het algemeen wat de anderen denken, als we daartoe de moeite doen.' Elvin zweeg.
Hij kon niet besluiten hoeveel hij zou loslaten.
'Dus weet ge waar zij zich bevinden. De Floorn', zei de koning.
Elvin had eindelijk de verlossende formulering gevonden.
'Het spijt me Sire, maar dat kan ik niet zeggen.'
De stem van de koning klonk een fractie scherper toen hij zei: `Kúnt u dat niet zeggen?
Of wilt u het niet?'
Elvin nam een besluit dat de loop van zijn leven, en de betekenis ervan, zou veranderen.
Hij besloot eerlijk te antwoorden. Hij keek de koning recht aan. Diens ogen waren zo blauw
als het tapijt. Zijn haar moest vroegtijdig grijs geworden zijn, want hij was werkelijk nog jong -
of zou hij het kleuren?
'Ik kán het niet zeggen, Sire, omdat ik het niet weet. Maar als ik het wist, zou ik het niet zeggen
voordat ik wist wat u met die inlichting zou doen. Ik ben een Floorn, zoals u zei. Mijn loyaliteit
geldt mijn volk, al is het úw volk dat mij de laatste decennia heeft gevoed en onderdak verleend.
Ik verwoord hierbij graag de dankbaarheid die ik jegens de Sagaren, en dus ook jegens u, voel.
Uw gastvrijheid heeft me geroerd, en zelfs gered, als ik erover nadenk - ik was niet meer dan een
banneling, op de vlucht en nagezeten. Dank u wel.'
Er veranderde iets in de ogen van de koning, alsof er een vlucht wilde ganzen het blauw doorkruiste en verdween.
'Ge was verbannen door uw eigen volk?' vroeg hij. Zijn stem klonk iets minder streng, meer alsof hij
oprecht geďnteresseerd was.
'Het is een lang verhaal, Sire...' Elvin merkte dat zijn hart niet langer bonsde alsof het eruit wilde.
'Goed, dat komt later.' De koning nam een kelk aan uit de handen van een van zijn dienaren en dronk
eruit - dronk alsof hij alleen was. Gastvrijheid, wist Elvin, was niet een van de opvallende kenmerken
van de Sagaren, ondanks de woorden die hij zojuist had geuit, en die hij gemeend had. Goedbeschouwd was
het een mirakel dat hij zo lang tussen had kunnen leven zonder buiten de poorten van de stad en over de grenzen
van het land gegooid te worden. Dat was waarschijnlijk te danken aan zijn fijne gevoel voor de stemmingen van anderen:
hij wist wanneer hij niet welkom was, en hij wist voor zichzelf te zorgen. Het Florijnse goud dat hij bij zich had,
in twee zakken aan weerszijden van het ezeltje waarmee hij had gereisd - zo lang geleden! - was daarbij een onmisbare
ruggensteun. Het was gestolen goud, maar dat was niet iets waar de Sagaren zich druk over maakten. Zolang het om goud ging,
stelden ze geen vragen.
`Ge bent dus een Floorn', hervatte de koning, `stateloos en rechteloos. Toch voelt u zich nog verbonden met uw volk.
Wat zoudt ge doen als ik u op mijn beurt uit Saga zou verbannen?'
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |