Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 12: Verborgen bedoelingen
1
Elvin stond alleen in de tent van de aanvoerder
van de Zeeridders, midden op het verlaten slagveld. Om hem heen kermden gewonden en
gonsden vliegen. Een enkele griffioen rukte met zijn snavel nog aan een zieltogende man,
tot hij door een van de adjudanten van Gryppok met vervaarlijk gekrijs werd weggejaagd,
in de richting van de stad. Daarheen hadden allen zich gespoed. De Zeeridders verfomfaaid
en in rommelige rijen, hun ruige paarden ongezadeld. De aardmannen op een draf, met gestamp
van laarzen en eeltige voetzolen, de grommerige strijdkreten nog in de keel. De floorn
zonder dat iemand ze had zien gaan, als een zuchtje wind. De griffioenen onwillig, tot
spoed gemaand door hun vervaarlijke leider die op zijn beurt het griffioenachtige
luchtvoertuig van de Ziener achterna wiekte.
Toen de laatste het strijdtoneel verlaten had, waagde Elvin zich naar buiten. Hij
haastte zich in de richting van het huis van de Ziener, om Rorin op te halen. Tot
zijn schrik was het huis verdwenen. Met zijn scherpe zintuigen speurde hij de omgeving
af, en hij kon Rorins spoor een eindje volgen, tot het zich vermengde met dat van de
drom floorn, en in het niets opging. Terwijl hij zo stond rond te snuffelen, viel Elvin
iets vreemds op aan de geur van de floorn, dat hem niet was opgevallen toen hij met hen
verkeerd had en zijn blijdschap om het samenzijn misschien zijn zintuiglijke vermogens
had afgestompt. Er was een zweem in van iets bijtends, iets fels, iets gedrevens dat
hij niet gewoon was.
Maar de floorn waren richting Sol vertrokken en Rorin was met hen mee, dus er zat niets
anders op dan ook die kant uit te gaan. Elvin dacht aan de binnenplaats van de kleine
herberg waar ze hadden vertoefd, en meer in het bijzonder aan de lege wijntonnen die
rommelig in een hoek stonden onder een overhangende wingerd. Hetzelfde ogenblik bevond
hij zich daar. De binnenplaats lag verlaten, geen mens had hem zien opduiken. Op zijn
gemak, maar tegelijk op zijn hoede, verliet hij de binnenplaats door de achterpoort
en spoedde zich naar het paleis. Zijn vermomming was achtergebleven in het huis van de
Ziener en hij voelde zich niet op zijn gemak toen hij zich in zijn verfomfaaide zwarte
buis tussen de mensen waagde. Meer dan eens bleef de blik van een voorbijganger op hem
rusten, en meermalen verscheen er iets peinzends op diens gezicht, die overging in
inhaligheid. Daarom draalde Elvin nergens langer dan nodig was en vermeed hij steegjes
en en zijstraatjes.
Gelukkig, daar was het Hemelplein al, en het paleis van de koning. Elvin versnelde zijn
pas. Hij wilde juist de trappen aan de voorkant bestijgen, toen iemand hem tegenhield.
`Zo’n haast?’ vroeg de man. Zijn bonte pak was bestikt met kleine spiegeltjes en Elvin
herkende de spiegelman die hij bij zijn eerste verkenning van de stad op de markt
had gezien. `Ik zou daar maar niet binnengaan als ik jou was. De hele stad is naar
je op zoek, Elvin Nedergast! De schone Aza voorop, en zij is daarbinnen!’
Elvin schrok. De man kende zijn naam! En in zijn kleine ogen blonk begeerte. De greep
om zijn arm verstrakte.
`Laat mij gaan’, zei Elvin met alle hooghartigheid die hij kon opbrengen - mensen waren
daar gevoelig voor. `Ik heb een belangrijke... tijding.’
`Je moet het zelf weten’, zei de spiegelman, die nochtans zijn greep niet liet
verslappen, `maar als ik jou was zou ik liever meegaan. Ik ken luiden hier
in de stad die hun eigen redenen hebben om de zogenaamde koning en zijn
bondgenoten te haten. Ontheemden, vluchtelingen, zoals jij, en rechtgeaarde
vrijheidsstrijders. Sluit je bij ons aan; ons ondergrondse netwerk kan je
het leven redden.’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |