Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 11: De Grote Samenkomst

4

Elvins adem stokte. Rorin, die zijn schrik voelde, werd wakker met een gil. Toen hij de gedaanten in de vensterbank ontwaarde, klampte hij zich hijgend en jammerend aan Elvin vast. De lange gestalte van Oswel richtte zich op.
`Verlies die floorn niet uit het oog’, meende Elvin hem te horen sissen. Dus de koning wist dat het Elvin was die zich nog steeds in Taris’ gezelschap bevond! In twee sprongen was Oswel bij de deur, die achter hem toesloeg. Taris kwam langzaam naar het ledikant toe en legde zich weer te ruste.
`Stel je niet aan, Rorin’, snauwde hij. `Ga slapen.’
`Er was iemand! Een man! Hij wilde me kopen!’ zei Rorin, verrassend dicht bij de waarheid.
`Je hebt gedroomd’, zei Taris. `En dat is wat ik nu ook graag zou willen. Houd je mond en ga slapen.’
Elvin moest denken aan het eekhoorntje, dat zo vol vertrouwen achter op ‘s konings paard was meegereden. Hoe viel dat te rijmen met die vorstelijke stem die zo koeltjes, bijna spottend, had gefluisterd: waarom denk je dat ik vrede wil? Die in al zijn angst om herkend te worden, er toch nog aan gedacht had zijn vertrouweling toe te voegen dat hij op de floorn moest passen, die hij kennelijk als zijn persoonlijk bezit beschouwde...
Rorin was niet gerustgesteld, en Elvin ook niet. Sidderend lag de groenling naast hem, zonder iets te zeggen, maar ook weigerend een oog te sluiten. Opeens had Elvin er genoeg van. Van alles: de eindeloze besprekingen in dat kille paleis... de geur van mensen de hele dag om hem heen, die zich wel wasten maar bleven rieken naar het vlees en het overvloedige vet dat ze aten... het lallen van de zwampfeeksen in de gelagkamer tot ze tegen zonsopgang zo zat waren dat ze eindelijk zwegen... de muren die hen overal omsloten... Hij nam een besluit. Starend naar de wolken die verlicht door de maan in het venster voorbij joegen, wachtte hij tot hij Taris’ ademhaling regelmatig hoorde worden. Toen kneep hij Rorin in zijn hand.
`Kom’, zei hij zwijgend. `We gaan. We verlaten de stad en zoeken een plekje in een boom.’ Voor het eerst sinds vele etmalen voelde hij dat de groenling zich ontspande. Zonder iets te zeggen, en zonder de gehate vrouwenkleren aan te trekken, stond hij op en volgde Elvin naar de trap, door de benauwde gelagkamer waar de zwamfeeksen geen acht op hen sloegen, over de kleine binnenplaats naar de achterpoort. De scharnieren knersten, maar het geluid kwam niet over het gekakel van de feeksen heen. Even later stonden ze in een straatje dat tussen twee muren naar het oosten liep. Elvin snoof diep de frisse nachtlucht in. Het werd al een beetje licht; aan het einde van de steeg, boven de lage stadsmuur, was de lucht roze.
`Kom’, zei hij tegen Rorin, ditmaal hardop. `We moesten maar eens een kijkje gaan nemen buiten de muren, vind je niet?’ Lachend, bevrijd, wandelden ze kalmpjes naar de oostelijke poort.
Maar snel tot een bundel gebonden en over zijn rug geslagen, droeg Elvin de mensenmeisjeskleren, want hij was er niet gerust op dat een floorn onbekommerd kon rondwandelen in deze dagen.
Een wachter zat te soezen in de poort, die niet gebouwd was op een beleg; integendeel bedoeld leek om stromen bezoekers te verwelkomen. Toen Elvin en Rorin zachtjes voorbij wilden sluipen, werd hij toch wakker. Elvin wenste dat ze zich toch maar vermomd hadden.
`Goedemorgen’, zei hij vriendelijk.
De wachter gromde: `Floorn, hè? Vreemd volkje zijn jullie, zingen tot diep in de nacht en dan rondsluipen voor dag en dauw... Ik droomde net zo lekker. Nou, ga maar gauw. Jullie makkers hebben hun kamp gisteravond al opgeslagen.’ Hij wees. `Daar, in het noordoosten.’


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision