Op zoek naar de  loorn

door Dona Ferentes 


Deel I: Verbannen uit Saga

Hoofdstuk 11: De Grote Samenkomst

5

Verbijsterd liep Elvin door. Floorn, hier zo dicht bij de stad? Hij kon het bijna niet geloven. In vroeger dagen zou hij het allang gevoeld hebben; toen zou hij de nabijheid van een kloon floorn op minstens een snees mijlen zo duidelijk bespeurd hebben alsof hij ze kon zien.
`Waar zijn ze dan? Waarom voelen we ze niet?’ vroeg Rorin, die alle kanten op liep te snuffelen.
`Ik denk dat we te lang onder mensen zijn geweest’, zei Elvin. In het aarzelende licht ontwaarde hij inderdaad vele kampen in de vlakte tussen de stad en de heuvels in het oosten. Hier en daar kringelde al rook van een kookvuurtje, een haan kraaide. Vlakbij zag hij de purper met zeegroene banier van de Liga van Zwervende Zeeridders wapperen; zelfs hun aanvoerder gaf de voorkeur aan een bivak in de open lucht boven een verblijf tussen muren.
`Daar kunnen we beter uit de buurt blijven’, zei hij. Hij week van de weg af naar het noorden. Even later kruisten ze een pad dat tussen lage struiken en glooiende heuveltjes naar het noordoosten kronkelde. Het was een vriendelijk, luchthartig pad, een pad dat Floorn geneigd zouden zijn te nemen. `Als we hierlangs gaan, komen we bij onze makkers, zoals die wachter ze noemde’, zei hij met meer vertrouwen dan hij voelde. `Ik voel het’, voegde hij er nadrukkelijk aan toe.
`Denk je echt?’ vroeg Rorin. Hij legde zijn hand weer in die van Elvin. `Er zijn er zoveel’, fluisterde hij. `Geen floorn, die voel ik niet. Maar al die mensen... en aardmannen, die ruik ik, ruik je ze niet?’
Inderdaad zag Elvin tussen twee struiken door een aardmannenkolonie, haastig gegraven met slordige hopen aarde naast de ondiepe holen. Een stukje verder kwamen ze langs een ketellapperskamp. Die waren, net als een troep kunstenmakers, op de menigte afgekomen in de hoop wat te verdienen aan deze grote samenkomst van de Groten. Al deze lieden sliepen nog. Maar de krijgers uit Riga waren al op; ze stonden in rijen halfnaakt op de open plek tussen hun tenten en waren bezig met een ochtendritueel waarbij veel gestampt, geschreeuwd, gedraaid en in de lucht geschopt werd. Hun kampvuren roken naar verschroeid vlees en Elvin trok zijn neus op. Rorin snufte, en toen Elvin opzij keek zag hij dat de groenling op dezelfde manier zijn neus op probeerde te trekken. Hij moest lachen en schudde het kind heen en weer.
`We zijn tenminste tussen die muren vandaan!’ zei hij opgewekt. `En zo dadelijk bevinden we ons weer tussen onze soortgenoten. Stel je voor: misschien is het wel jouw eigen kloon!’
Rorin schudde zijn hoofd.
`Dan waren ze al naar me toe gekomen.’ Plotseling zag hij er erg wijs uit voor zijn leeftijd.
Het pad maakte een bocht naar rechts en ze stuitten op een meute wilde honden die op hen toe kwamen rennen. Even schrokken ze, maar toen merkten ze de angst van de dieren op. De honden hadden hun staarten tussen de benen en renden piepend en jankend voort, een scherpe geur van angst verspreidend. Elvin en Rorin bleven doodstil staan terwijl de meute om hen heen voorbij draafde.
`Ik ben ook bang...’ zei Rorin.
`Onzin’, zei Elvin, maar het klonk onzeker. `Die honden zijn waarschijnlijk met de zweep weggejaagd uit een van de kampementen.’ Hij wenste dat hij het zelf kon geloven.
De zon was nu op, maar het was heiig en ze konden niet ver zien. Ergens in de nevel voor hen uit klonk een blazend geluid, als van een reusachtige blaasbalg zoals de smeden van Saga die gebruikten. Even later doemde er een grote, spitse snavel op, twee immense vleugels wiekten aan weerszijden... Een van Gryppoks verschrikkelijke griffioenen? Elvin voelde Rorin verstijven. Vreemd genoeg was hij zelf niet bang. Had hij dit niet al eens eerder meegemaakt?


volgende pagina | vorige pagina | inhoud | landkaart

wordt vervolgd !


Geef uw commentaar hier:


ontwerp website: Omvision