Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 4: Raadselachtige reisgezellen
11
De dame had duidelijk weinig met hem op, en
ze zou zich niets aan zijn belang gelegen laten liggen. Maar Elvins nieuwsgierigheid was
geprikkeld. Wat moest zo’n hoge dame met een floorn in haar gevolg? Bovendien lokte
het vooruitzicht hem wel om zijn reis naar het noorden te vervolgen in machtig gezelschap
en met een gewapend escorte. Hij zou voor de verandering weer eens goed kunnen eten,
drinken en slapen, en als zijn weethonger gestild was, kon hij er altijd nog tussenuit
knijpen.
Met zijn vuist veegde hij de woorden op de lei van de waard uit. Hij voelde
aan het zakje om zijn hals. Het steentje zat er nog. Opeens herinnerde hij zich dat
Taris het in verband had gebracht met degene die de Ziener werd genoemd. De naam had
een geruststellende klank. Het was misschien beter om het steentje te houden.
'Buig', zei de dame en ze stampte met het dikke deel van haar karwats op de grond. Haar
gezicht stond streng en meedogenloos, maar haar stem klonk merkwaardig genoeg nog steeds
verleidelijk.
Elvin boog diep, en giechelde inwendig. De fratsen van Mensen hielden niet op hem
te verbazen. Hij voelde de knop van de zweep in zijn hals, en weer liep er een
rilling langs zijn ruggengraat. Deze mensenvrouw had veel meer macht dan die van
haar rijkdom alleen. Het was treurig voor haar dat Floorn niet ontvankelijk waren
voor dergelijk machtsvertoon.
De dame klopte eenmaal vinnig met het handvat op zijn halswervel en liet hem weer
recht staan. Ze stak haar beringde hand uit om hem te laten kussen. Elvin deed het
willig, met neergeslagen ogen om zijn lach te verbergen. De hand rook naar muskus,
gal en nachtschade, ondanks het rozenwater dat ze gebruikte. Elvin schrok van de
koude van de vingers.
Onverwacht greep de dame Elvins hand en drukte die tegen haar wang. Ondanks zichzelf
voelde Elvin zijn hart harder kloppen.
'Stoffelijk', prevelde de dame. 'Ontegenzeggelijk.' En op Elvins verbaasde blik:
'Je moet toch weten dat Mensen beweren dat de Floorn onstoffelijk zijn.'
'Wij zijn alleen maar... wat minder stoffelijk', zei Elvin. 'Tenminste, zo leggen
wij het uit aan Mensen. Zelf praten we helemaal niet in die termen.' Hij
verbaasde zich over zijn eigen openhartigheid. Deze dame vertegenwoordigde
alles dat de Floorn verfoeiden. Waarom haar inwijden in geheimen die ze van
haar levensdagen niet zou begrijpen? Er ging een onverklaarbare bekoring van haar uit.
'Vrouwe... Hoe moet ik u noemen? Ik zou graag uw verheven naam kennen.'
'Mijn naam, als je erop staat die te weten, is Azazel Natas, vorstin van
Karmel, heerseres van Nod en Nebel. Ik draag nog meer namen, meer dan ik
zelf kan onthouden. Vergeet mijn naam. Noem me Vrouwe.'
Tot Elvins ergernis was hij de naam inderdaad meteen vergeten. Het zou werkelijk
prettig zijn als zijn geheugen weer een beetje normaal zou beginnen te werken. Zo
had hij bijvoorbeeld niet meer aan gedacht erop aan te dringen dat ze haar reisdoel
zou noemen.
Zijn nieuwe meesteres draaide zich alweer om. Kennelijk wilde ze zich terugtrekken.
'Vrouwe... mag ik aannemen dat u naar het noorden reist?'
'Mijn doel is Sol. Voorlopig. En zolang dat mijn doel is, zal het ook het
jouwe zijn.'
'De...' Elvin pijnigde zijn geplaagde hersens. 'De hoofdstad van Bergamon?'
De vorstin verdween met ruisende rokken in de donkere gang. Haar stem klonk
hol op toen ze riep: 'Het spijt me dat ik een domoor heb aangenomen.'
Dat speet Elvin ook. Natuurlijk was Sol, de stervormige stad in het noorden,
de hoofdstad van Bergamon. En natuurlijk was hij een dwaas geweest met de
voorwaarden van de vorstin akkoord te gaan. Alleen, het scheen alsof hij
niet anders had gekund.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |