Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 10: De Zonnekoning
9
Elvin knielde met de anderen
op de hobbelige keien. Het begon een gewoonte te worden. De Floorn, die alle
schepselen als evenwaardig beschouwden, vonden knielen voor een ander levend
wezen kolder. Zolang ze zich verre van Mensen hielden, was er ook niemand die
dat van hen verlangde. Maar nu ontkwam Elvin er niet aan.
Ruiters in stralend wit met goud en zilver draafden voorbij. Tamboers en trompetters
gingen aan de vorst vooraf. Elvin vroeg zich af of de koning te paard of in een
koets zou komen. Toen zag hij de draagstoel. Het was een open zetel, het witte
baldakijn werd opgehouden door koorden van zilver- en gouddraad. Op wijnrode kussens
zat de koning, rechtop en fier. Solaris was niet op jaren, zoals Elvin had aangenomen.
Het was een jongeman, met goudblond haar, een milde glimlach. Loom tilde hij een
hand op en wuifde naar zijn geknielde onderdanen. Elvin vergat zijn hoofd gebogen
te houden, zo nieuwsgierig was hij. De dragers snelden voorbij, rakelings voor
Elvin langs. Een ogenblik keek de koning hem recht aan. Ontsteld boog de floorn
zijn hoofd weer. Hij had moeite zijn ademhaling te bedwingen.
Taris, naast hem, had niet opgekeken. Rorin, ook al kneep hij krampachtig in Elvins
hand, gluurde wél. Toen de koning voorbij was, op weg naar het paleis waar hij
zijn rede zou afsteken, kwam de menigte overeind. Zwijgend liepen de drie terug
naar het terras van de taveerne. Parsis voegde zich niet meer bij hen; die had zo
dadelijk een taak te vervullen op het Hemelplein.
De stoet die de koning volgde was lang. Van een afstand keek Elvin toe. Met verbazing
ontdekte hij Vrouwe Aza, hoog op een zwart paard gezeten, een zwartfluwelen mantel
over de achterhand gedrapeerd. Een paarse sluier bedekte haar gezicht, en toch wist
Elvin zeker dat zij het was. Die gestalte, die houding zou hij nooit vergeten. Haar
gehandschoende handen hielden de teugels strak en het paard schuimbekte. Ook dat
hoorde bij Aza - wie ze ook was.
De zware laarzen van drie aardmannen dreunden achter haar op de kasseien. Ze liepen
breeduit, naast elkaar, en keken niet op of om. Ondanks hun gedrongen lichaamsbouw
boezemden ze ontzag in.
`Koning Karbonkel en zijn broeders’, zei Taris. Hij stootte Elvin aan. `Kijk,
Werefried de Wijze. Of misschien moet ik vandaag zeggen: Werefried van Mandipor.
Hij treedt op namens koning Berthelan. De volmacht is vanochtend gekomen, per
ijlbode.’
Een heraut droeg het vaandel van het Huis van Saga. Kennelijk was niemand van
Oswels getrouwen erin geslaagd de Sluierbergen over te komen.
`De koning heeft mij verzocht morgenvroeg bij de beraadslagingen te zijn’, zei
Taris. `Als Oswel dan nog niet is aangekomen tenminste.’
Na de heraut kwam een drom zwampfeeksen, te voet en nauwelijks opgedoft, hoewel
ze daar misschien zelf anders over dachten. In ieder geval hielden ze tegen hun
gewoonte in hun mond.
`Die in het midden met de vele vlechten is prinses Akelei’, wees Taris. `Ze werd
vanmiddag in het paleis aan me voorgesteld. Geen gezicht, hoe die harpijen met
hun blote moddervoeten over de kostbare tapijten dweilden.’
Er waren afvaardigingen uit Uglon, uit Karmel, en zelfs uit Nod en Nebel. Op
kleine, grauwe paarden met ruige vachten en lange manen zaten grimmig de
Zwervende Zeeridders van de Liga. De kromzwaarden aan hun zij schitterden
in het laatste zonlicht.
Het was heel indrukwekkend allemaal. Maar Elvin vroeg zich verbijsterd
af hoe koning Solaris van Bergamon de onderhandelingen moest leiden. Want
toen Elvin zijn blik had opgeslagen naar het nobele gezicht met het hoge
voorhoofd, de milde glimlach, hadden de ogen van een onnozele hem aangekeken.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |