Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 5: Een vergeten vete
9
Op dat moment werd hun gesprek onderbroken
door een schreeuw. Elvin brak geschrokken door het struikgewas heen en zag nog net hoe Vrouwe
Aza het snoer van een lange zweep oprolde. Op de grond lag haar kamerdienaar, de man die ze
volgens Taris met een Lus geknecht had. Hij kronkelde van pijn. Anderen schenen er geen acht
op te slaan.
Elvin gaf zijn honing af (waarvan tijdens hun gesprek nogal wat verloren was gegaan),
en keek toe hoe de koetsier, die ook de kok scheen te zijn, er koeken mee bakte op
de warme stenen die het vuur omringden. De geur deed hem watertanden. Omdat de Floorn
vooral voor hun genoegen aten, betekenden de zoete koeken in tegenstelling tot de brei
van gekookte knollen en kruiden een echte verlokking voor Elvin. Maar zijn fascinatie
voor het voedsel belette hem niet op te merken wat er om hem heen gebeurde. Het viel
hem op dat er een soort onrust heerste onder Aza’s ondergeschikten. Een voor een naderden
ze de Vrouwe met het een of andere voorstel, compliment of lekkere hapje, en voor elkaar
hadden ze alleen vuile blikken en geniepige elleboogjes over. Het zag ernaar uit dat ze,
nu de kamerdienaar in ongenade was gevallen, zijn plaats als vertrouweling bij haar in
wilden nemen.
'Macht', mompelde Elvin, en toen, omdat er toch niemand op hem lette, op
z’n Florijns: 'Mag ik een maatje van uw magnifieke macht, madam? Schenk mij
een scheutje van uw schijn en schal!'
Maar het was hem eigenlijk duister waar de macht van Vrouwe Aza in school. Voor
zover hij kon zien was ze alleen maar rijk. En onnodig wreed.
'Had je wat?' Een van de wapenknechten stootte hem ruw aan.
'Honger', zei Elvin maar.
De maaltijd was klaar, het eten werd rondgedeeld en verorberd, de gamellen
werden ingeladen, de troep brak op. Taris en de rover werden weer aan de
kar vastgemaakt. Elvin merkte tot zijn tevredenheid dat hij weer wist dat
de man een rover was, zich de overval echt herinnerde. Het werd steeds duidelijker
dat zijn geheugenverlies niet voor altijd zou zijn.
Onder het rijden - Flux koos zelf haar weg, aarzelend omdat ze voelde dat Elvin
niet gelukkig was in dit gezelschap - probeerde hij zich te binnen te brengen wat
hij van de Ziener wist. Op de een of andere manier hadden Taris’ woorden iets
van een herinnering wakker gemaakt. Was het niet de Ziener geweest die iets had
gezegd over een opdracht, een missie, of een queeste? Maar hoe hij ook peinsde,
hij kon zich de letterlijke woorden niet te binnen brengen. Wel zag hij de gestalte
van de Ziener voor zich; een magere, scharrige man was het geweest, op geen enkele
manier indrukwekkend. En toen, in een flits, alsof het echte pijn betrof, voelde
hij weer het steentje in zijn laars. De Ziener had het hem gegeven! Ja, hij wist
het zeker. Daar moest een reden voor zijn. Elvin drukte zijn hand tegen zijn
borst. Hij zou er goed op passen, zoals Taris had gezegd; hij voelde dat dat ene
kleine voorwerpje een goede kracht vertegenwoordigde. Hij keek om zich heen of hij
de witte vogeltjes zag; die boezemden hem ook vertrouwen in, al wist hij niet
waarom. Maar ze waren er niet, of lieten zich niet zien.
Het was verschrikkelijk van zijn geheugen beroofd te zijn. Die val in het Ven
had zijn leven nog ingewikkelder gemaakt dan het al geweest moest zijn. En dan
die twee vreemde snuiters, die dubbelgangers die zich van hem en Taris hadden
afgesplitst... Griezelig was het. Weer keek Elvin om zich heen. Waar zouden ze
gebleven zijn? Maar het bos was dichter geworden en donkerder. Dit was niet
het vriendelijke Bos van Dalen. Toch meende hij tussen de stammen en het kreupelhout
een schim te zien, een schaduw, een glimp van een gedaante. Welke wezens leefden
er in dit ondoordringbare woud? Er moesten er talloze zijn - onschuldige, lichtschuwe,
kwaadaardige - maar het gevoel bekroop hem dat ze bewust werden gevolgd.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |