Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 13: De geheimen van Orion
8
Na het ontbijt kwamen Galdin, Verris, Elvin
en Rorin samen bij het hazelaarsbosje. Ze bespraken wat ze die nacht hadden gehoord,
maar ze konden geen van allen een redelijke verklaring bedenken - en trouwens ook
geen redeloze. Verris stelde voor dat ze hun krachten zouden bundelen, zeker nu het
zo onduidelijk was wat zich in de palts afspeelde.
De vleermuizen hadden ze niet weergezien. Niemand kon zich trouwens herinneren ze
de vorige dag of nog eerder in de nok te hebben zien hangen.
`Het zijn de drogdemonen’, zei Rorin. `Jullie praten maar over vleermuizen terwijl
jullie best weten dat vleermuizen zich zo niet gedragen. Slapen doen ze op een
kluitje maar vliegen doen ze elk alleen. Anders kunnen ze toch nooit hun eten
vangen?’ Hij rilde. `Het zijn drogdemonen en ze hebben mij al eerder gevangen en
Elvin bijna. Ze zaten achter ons aan maar nu willen ze dat meisje pakken. Wie het
ook is.’
`Heeft iemand Marente sinds eergisteren nog gezien?’ vroeg Galdin. Geschrokken
keek Elvin hem aan. Nee, inderdaad, hij was de jonkvrouw het laatste anderhalve
etmaal uit het oog verloren. Zou zij het zijn die zo droevig had gezongen... en
later zo angstig geroepen?
`We moeten... we moeten haar... we moeten meteen weten wat er aan de... wat er
met haar gebeurd is!’ riep hij uit, struikelend over zijn woorden.
Galdin knipoogde.
`Plezierig dat floorn zich niet verlieven’, zei hij. `Anders zat een van
jelieden nu diep in de piepzak! Maar ik heb liever dat Taris die griet
pakt, want met gelieven sluit ik geen dievenpact.’
`Wat nou dieven!’ zei Elvin getergd. `We zijn toch niets slechts van plan! Jonkvrouw
Marente is levenslustig als een veulen en haar hart is zo groen als jong gras. Ze
heeft mijn leven gered en het hare daarbij in de waagschaal gesteld! Moet ik soms
werkeloos toezien terwijl ze... terwijl er... ik weet niet wat voor onzegbare
dingen met haar gebeuren?’
`Het zijn jouw zaken niet, Elvin’, kwam Verris tussenbeide. Rorin en Elvin keken
elkaar even verbaasd aan. Het onderscheid tussen mijn en dijn kwam hun uiterst
vreemd voor nu er iemand in gevaar was.
`Schiet op met je mensenpraat’, bromde Elvin. `Trouwens, jullie zijn niet eens
écht. Ik zie niet in wat voor verbond ik zou moeten sluiten met schijnfiguren.’
`Sst!’ zei Galdin. `Laat ons niet beschaamd staan! Je brengt onze goede naam en
faam in opspraak met alles wat je uitkraamt. Daar neem ik aanstoot aan.’ Hij
scheen het allemaal echter nogal luchtig op te vatten. Elvin had schoon genoeg
van hem.
`Denk niet dat ik jullie eigenlijke oogmerken niet doorzie’, zei hij. `Verris
en jij willen Taris en mij wegmoffelen, zodat jullie onze plaatsen in het leven
kunnen innemen. Het steentje van de Ziener heb je al. Nou, en voor mijn part
mag je de bijbehorende Taak ook hebben - wat die dan ook is. Maar ik laat me
door jullie niet wegmoffelen! Ik wil naar huis, naar mijn eigen drom, en met
rust gelaten worden tot het einde van mijn dagen. Als tenminste eenmaal alles
in orde is met jonkvrouw Marente’, voegde hij eraan toe.
Verris legde zijn hand op Elvins arm. De zijne voelde verwonderlijk licht aan.
`Je vergist je, floorntje’, zei hij. `Ik geef toe dat we hebben geprobeerd jullie
terug te lokken naar het Ven der Vergetelheid. Waar jullie in feite horen. Maar
dat streven hebben we opgeven. In Sol heb ik de Ziener ontmoet, en hij heeft me
een paar dingen laten Zien... Nu ja, die doen er nu niet toe. Waar het op
neerkomt is dat Galdin en ik zijn aangewezen om jou terzijde te staan. We
zullen je ogen en oren zijn en soms je handen en voeten. Jouw Taak is voortaan
ook de onze. En weldra zul je weten waaruit die bestaat.’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |