Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 7: De uitgeblusten
8
`Jij en die Taris zijn zulke dikke
vrinden’, zei Werefried met hoog opgetrokken wenkbrauwen. `Heeft hij je niet op de
hoogte gesteld van de berichten uit de Sluierbergen?’
`Nee’, zei Elvin ongelukkig. Hij had eigenlijk het idee gehad dat die Liga
iets met de zee te maken had.
`Nu’, zei Werefried, `ik denk dat ik je wel op de hoogte kan brengen. Tenslotte
maak je deel uit van het Gezantschap. Je weet dat de passen bij de oorsprong
van de Pikon, in het noordwesten van Saga, de laatste jaren onbegaanbaar zijn?’
`Natuurlijk’, zei Elvin op goed geluk.
`Men heeft lange tijd gedacht dat de geheimzinnige, nachtelijke aanvallen
op reizigers het werk waren van de Grijpvogels, die sinds Gryppok hen onder
zich verzameld heeft nogal krijgslustig zijn geworden. Koning Oswel de Eerste
van Saga had al enkele eenheden krijgslieden op onderzoek uitgestuurd, die telkens
ofwel niet terugkeerden, ofwel waarvan de overlevenden dermate raaskalden, dat
ze voor hun eigen veiligheid moesten worden opgesloten. Maar de laatste eenheid
schijnt meer succes te hebben gehad. De leider is erin geslaagd ongedeerd naar
de hoofdstad te ontkomen; hij heeft de koning verslag uitgebracht en...’
`Wat hang jij onze floorn allemaal aan zijn neus?’ Taris was achter hen opgedoken.
Hij raapte een handvol steentjes op en keilde ze een voor een in de beek, die in
het schemerdonker eerder te horen dan te zien was. `Denk je dat hij Aza’s
wereldwijsheid ongewogen uit jouw mond wil vernemen?’ Het klonk luchtig, maar
Taris’ stem had een scherpe, waarschuwende ondertoon.
`Ongewogen!’ Werefried probeerde zichtbaar zijn waardigheid te behouden. `Ik
mag dan toevallig het vertrouwen genieten van Vrouwe Aza, maar dat wil niet
zeggen dat mijn eigen verstand is uitgeschakeld. Ik weeg haar woorden wel
degelijk!’
`O ja? In dat geval zou je weten dat het de Grijpvogels zijn die de passen
ten zuiden van mijn dierbare Orion onveilig maken, en niet die Liga van jou.’
Kennelijk had Taris een groot deel van hun gesprek kunnen horen. Ondanks zichzelf,
en ondanks het feit dat Taris hem kennelijk in het duister wilde houden over het
doel van tocht, stelde Elvin toch meer vertrouwen in hém dan in de praatjes van
de Wijsgeer.
`Het nieuws over de Liga is pas net bekend’, zei Werefried - en daarna sloeg hij
zich tegen het hoofd en keek Taris verbaasd aan. `Maar naar ik meende heeft het
de Vrouwe via jou bereikt! Jij was toch degene die door Oswel in vertrouwen
genomen was?’
`Koning Oswel de Eerste pleegt mij in voorkomende gevallen op de hoogte te
stellen van zijn zorgen’, zei Taris, terwijl hij nog een steentje wegwierp.
Maar over zeeridders die zich in de bergen schuil zouden houden is mij niets
bekend. Van het Sluiergebergte naar de Zuidzee is het een heel eind, beste
Werefried. Wat brengt je ertoe te denken dat die onvervaarde zeeschuimers
van de Liga zich opeens tot landrotten hebben bekeerd? Dat is niet erg
logisch. En dat voor jou, die prat gaat op zijn zindelijke redeneertrant.’
`Het leven onttrekt zich wel vaker aan de wetten van de logica’, verweerde de
wijsgeer zich. `Maar wat mij ertoe gebracht heeft...’
`Is het onbewezen woord van je Vrouwe!’ zei Taris. Hij draaide zich met
een triomfantelijk lachje om. `Kom Elvin, etenstijd. Dat met die Liga
loopt wel los. Ik verzeker je dat’- hij sloeg een arm om Elvins schouder
en negeerde de wijsgeer verder - `de heren zeeschuimers hun handen vol
hebben aan het buitmaken van de vele schepen van Aza’s handelsvloot.’
Hij dempte zijn stem en zei: `Ik zeg het maar even, voor het geval je
geheugen weer hapert... Al weet ik niet welke gevaren er nog meer in
de bergen op de loer liggen.’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |