Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 3: De ster in het noorden
8
Onder het rijden draaide hij zich alle
kanten op, snuffelde, proefde de lucht, luisterde naar het ruisen van het gebladerte
in de avondbries, en gebruikte ook andere, subtielere zintuigen om tekens op
te vangen. Hij kon het niet met zekerheid zeggen, maar het noorden... léék...
'Het noorden voelt goed', zei hij toen. 'Ik denk dat we goed gaan.'
Taris bromde iets.
'Wat zeg je?'
'Ik zei dat de Ziener dat ook beweerde. Maar ik dacht dat hij maar wat zei. Hij
leek me niet op onze hand.'
'Op de hand van wie?' vroeg Elvin ongerust. Was hijzelf inbegrepen in dat 'ons'? Was
er soms sprake van rivaliteit? Vijandschap misschien zelfs? En wie waren dan de
partijen? Was hij er ook bij betrokken? En wie was in de naam van de Zevende Hemel
toch die Ziener?
'Dat doet er niet toe', zei Taris, opeens weer kortaf, waarmee hij Elvins ongerustheid
alleen maar aanwakkerde. Zonder waarschuwing zette hij zijn paard aan tot draf. De
zilvergrijze wachtte even, als op Elvins toestemming.
'Toe maar', fluisterde de floorn. 'Ga er maar achteraan. We hebben nu eenmaal niemand
anders dan die mens. En er huist hier gespuis in het bos, dat voel ik aan mijn water.'
De zon was al onder toen ze eindelijk halt hielden, aan de oever van een beekje waarvan
ze het geklater al op enige afstand hadden gehoord. Ze drenkten de paarden en Taris
zadelde het zijne af; daarna kluisterde hij de voorbenen om te verhinderen dat het te
ver weg dwaalde. Elvin weigerde hetzelfde te doen. Hij was ervan overtuigd dat de band
tussen de merrie en hem sterk genoeg was, ook al was die onzichtbaar. Taris pakte zijn
boog, die tegen een boom geleund stond.
'Met je welnemen, floorn', zei hij, 'ga ik kijken of ik nog wat wild kan
verschalken. Het is nog niet helemaal donker.' Hij stak een natte vinger in de
lucht om de windrichting te bepalen, en sloop tegen de wind in weg. Elvin deed
zijn laarzen uit en stak zijn voeten in het water, dat koel, maar niet koud was. Daarna
kleedde hij zich helemaal uit en ging in een kleine stroomversnelling tussen twee grote
stenen zitten. Hij begreep die Mensen niet, die een bad als een noodzakelijk kwaad schenen
te beschouwen. Het was verfrissend, het ontspande, en volgens zijn vaste overtuiging was
het ook gezond.
Een van zijn laarzen rolde om; het steentje rolde eruit. Of was het een ander
steentje? Dit was saffierblauw van kleur, maar ondoorzichtig. Elvin strekte een voet
uit en nam het tussen zijn tenen. Het was precies even groot en had dezelfde gladde
vorm... het moest een magisch dingetje zijn. Hij had geen zin op te staan en het terug
te doen in zijn laars, zodat hij het maar zolang in zijn mond stak. Verbeeldde hij het
zich, of gaf het werkelijk een smaak af als van honing?
Opeens werd hij onrust bij de paarden gewaar. De oren van de merrie bewogen zenuwachtig
naar achteren, en opeens was ze verdwenen. Hij kneep zijn ogen halfdicht om in het
donkerende woud te kunnen zien waar ze van geschrokken was. Hij schrok; er kwam een
roodachtig wezen naderbij met een brede kop en een wapperende sik - toen zag hij dat
het de achterhand van de vos was, die ergens voor terugdeinsde. Het volgende moment
klemden zich twee armen als voorhamers om zijn borst, en werd zijn hoofd ruw achterover
gerukt aan het haar. Een diepe, maar gedempte lach weerklonk.
'Het is maar een floorn!' zei de stem die erbij hoorde. Elvin zag een stoppelige kin,
een besmeurd voorschoot en de smoezelige schede waarin een zwaard hoorde te zitten. Hij
rook mensenzweet. Er drukte iets scherps tegen zijn adamsappel; vermoedelijk het zwaard.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |