Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 10: De Zonnekoning
7
De mens bekeek de twee floorns van
hoofd tot voeten.
`Het zou niet zo moeilijk zijn jullie te vermommen als nixen, maar dat is niets
voor in de stad. Wat zou een watergeest tussen de stenen muren moeten? Het zou
alleen maar meer aandacht trekken. Nee, het enige dat erop zit... Wacht hier.’
Twee glazen later was Taris terug, met een armlading vol kledingstukken. Hij
spreidde ze uit op het bed en Elvin moest giechelen toen hij zag wat ze zouden
moeten voorstellen. Vooral de hoofddeksels leidden tot onbedaarlijke vrolijkheid,
en toen ze de kleren aan begonnen te trekken kreeg hij steeds erger de slappe
lach. Maar ten slotte was hun vermomming dan toch voltooid.
`Prachtig’, zei Taris. `Geen mens zou in jullie iets anders zien dan een
mensenmeisje met haar kleine zusje. Denk eraan dat je je knieën tegen elkaar houdt
als je gaat zitten. Verder bewegen jullie je sierlijk genoeg. En die sluier
staat je goed, Elvin.’ Want Elvin droeg een hoed met een platte bovenkant,
waarvan rondom een sluier afhing die hij voor zijn gezicht kon trekken en
die bovendien verborg dat hij geen lang haar had. Rorin droeg, als kind, een
eenvoudige hoofddoek van groene stof, die verhulde hoe groen zijn huid nog
zag. Toen Elvin probeerde te lopen met de lange rokken, struikelde hij aanvankelijk
steeds, maar Rorin liet hem zien hoe hij zijn gewaad een stukje op kon tillen
bij het lopen.
`Kleine stapjes Elvin’, hielp Taris nog.
Toen gingen ze de stad in. Die was mooier en levendiger dan Elvin had durven
hopen. Inderdaad liepen in het late zonlicht de Solanen heen en weer onder de
platanen van de brede lanen, vrolijk koutend en grappen roepend van groepje
naar groepje. Zelfs de kleinere straten waren uitzonderlijk schoon, en uit
de eethuizen stroomden aanlokkelijke geuren. Tussen de grote, witmarmeren
gebouwen waren de woonhuizen en werkplaatsen witgepleisterd. Vrolijke klanken
dreven uit die werkplaatsen de straat op: het sissen van een pas gesmeed hoefijzer
dat werd afgekoeld in een ketel water, het ritmisch zagen en kloppen van een
meubelmaker, het kletsen van handen op deeg en van deeg op een werkbank, het
loeien van het vuur bij de glasblazer en het tinkelen van het hamertje van
de tinlapper. En dat alles vermengde zich met het hoefgeklepper op de kasseien,
het dokkerdedok van een waterrad, een zingende vrouwenstem, het geratel van
karrewielen, de wind in de boomtoppen en de avondzang van de vogels. Het was
een allegaartje van geluid, en toch vermengde het zich zo harmonisch dat het wel
muziek leek, vond Elvin.
Echte muziek was er ook opeens, en de kleine Rorin trok aan Elvins hand in zijn
haast om de muzikanten te bereiken. Ze kwamen op een groot markplein, waar zelfs
op dit uur nog volop gehandeld werd. Zilveren sieraden uit Mandipor en zwaar
geurende kruiden uit Karmel, gesponnen wol in tientallen kleuren en kostbare
geweven stoffen uit het zuiden... Verwonderd liep Elvin door tussen wel tien
kramen met verschillende soorten paddestoelen.
`Dit is nog niks’, zei Taris lachend, `moet je in de herfst komen! Ze noemen
ons niet voor niets Zwammen!’ Hij wees op de uitstalling ernaast. `Dat is de
spiegelman. Kennen jullie spiegels? Hij heeft ook verrekijkers en lenzen, in alle
soorten en maten.’ Rorin, in al zijn haast om bij de muziek te komen, was toch
diep onder de indruk van de spiegels en spiegeltjes. Het waren geen gladgeschuurde
platen metaal, maar stukjes glas met iets erachter waardoor de weerspiegeling
net zo helder was als de werkelijkheid. Rorin, die nog nooit in de mensenwereld
was geweest, kon er niet genoeg van krijgen. Telkens weer pakte hij een spiegel
op en keek erachter om te zien waar dat kleine mensenmeisje nou stond.
`Nee maar, als dat Taris niet is. Met zijn dame, zie ik?’ Een lange, magere man
stond voor hen.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |