Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 12: Verborgen bedoelingen
6
Eindelijk liet Aza’s blik Elvin los en
was hij in staat zich te verroeren. Maar hij wist niet waar Rorin was gebleven,
die zeker niet op zijn gemak was geweest tussen die vreemde, ontaarde floorn.
Als hij zich zou verwijderen, was de laatste verbinding tussen hen verbroken
en was de groenling hulpeloos aan hen overgeleverd. De belofte die hij hij
de jonge floorn gedaan had: hem niet in de steek te laten, verscheurde Elvin.
`Ga!’ beet Aza hem toe. De hand met de karwats werd een tikje geheven. De
peilloos zwarte ogen richtten hun vernietigende kracht op hem. IJskoud en
loodzwaar werd het in zijn maagstreek. Toen had Elvin nog maar een wens:
weg van daar!
Maar waar kon hij heen? Vér weg... maar hij kon zich zo weinig herinneren. De
vlakte ten oosten van Sol was te dichtbij. Naar Saga, het rijk waarvan de
onderdanen een beloning in het vooruitzicht was gesteld als ze een floorn
buitmaakten, wilde hij niet... Orion, de heerlijkheid van Taris waar zijn
schijngestalte heen was getrokken, kende hij niet. En ook van zijn omzwervingen
vóór hij in het Ven viel, kon hij zich geen voorstelling maken. Maar toen kwam
hem de plek voor de geest waar Galdin zijn wonden had verzorgd, in de lagere
hellingen van het Sluiergebergte. De kronkelhazelaars, de rechte berkenstammen,
het welige gras, de verspreide rotsblokken die aan de noordkant met mos
bedekt waren... elk konijnenhol kon hij in zijn herinnering terugroepen. Het
was een vredige omgeving, een wijkplaats. Daarheen!
Een oogwenk later snuffelde een konijntje verbaasd aan zijn voeten. Elvin raapte
de stukken berkenbast op die het kommetje waren geweest waaruit hij Galdins
kruidendrankje had gedronken. Boomkevertjes hadden er gaatjes in gegeten. Hij
glimlachte, krulde zich op in het gras en viel in een diepe slaap.
Naar het noorden en oosten trok Elvin vanaf de plek in de bergen waar hij was
vertrokken. Hij nam de tijd, want hoewel zijn hart bloedde om Rorin,
had hij geen idee waar hij de groenling zoeken moest. Na zolang met hem
te hebben opgetrokken miste hij zelfs Taris. In ieder geval was hij nu
op weg naar diens heerlijkheid Orion, en vroeg of laat, dacht Elvin, zou
Taris daar toch opduiken. Hij had het zo vaak over zijn thuis gehad; zijn
heimwee zou hem wel dwingen Orion op te zoeken nu hij er zo dichtbij was. Hij
herinnerde zich Galdins woorden: in Orion is iets te vinden dat je beslist
de moeite waard zult vinden... Zodra hij op weg was gegaan, had hij weer
gezelschap gekregen van de witte vogeltjes, en dat leek hem een goed teken.
De heuvels en landerijen lagen goeddeels verlaten. De boeren waren naar de
stad getrokken voor het oogstfeest en de boerderijen en zates werden slechts
bemand door oude knechts en besjes die te versleten waren om zo’n lange tocht
te maken. Elvin werd vriendelijk ontvangen als hij aanklopte om onderdak, en
kreeg vaak een slaapplaats aangeboden in een van de lege bedsteden. Bergamon
was dunbevolkt, en als er tegen zonsondergang geen hoeve in zicht was, zocht
hij met evenveel genoegen een gerieflijke boomtak op. Het was vreemd weer
op zichzelf aangewezen te zijn, en een weemoed beving hem elke keer als hij
aan de kleine Rorin dacht, die zich zo slecht op zijn gemak had gevoeld in
die vreemde drom die hem had meegenomen. Zo nu en dan stond hij even stil
en maakte zijn geest leeg in de hoop dat hij zou voelen waar ze zich bevonden. Maar
tot nu toe was het hem niet gelukt een spoor van hen op te vangen.
Op de zevende dag sinds zijn vertrek werd hij ingehaald door een jonkvrouw
te paard, die met een klein gevolg naar het westen reed. Ze hield haar paard
in en groette hem vriendelijk. Naar de gewoonte van de streek vroeg ze hem naar
nieuwtjes.
`Zelf kom ik net van de hoofdstad’, zei ze. `Ik heb het Oogstfeest
bijgewoond en het einde van de Grote Samenkomst meegemaakt. Het grote nieuws
heeft deze streken zekerlijk al bereikt?’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |