Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 2: Het huis van de ziener
5
Elvin sliep met zijn laarzen aan, omdat hij
niet het risico wilde lopen dat de leider van ‘s konings dienaren het roze steentje
in het oog zou krijgen. De bank was smal en hard en hij sliep met korte tussenpozen.
Windar haalde regelmatig adem, maar het was niet met zekerheid te zeggen of hij sliep.
Toen het tegen de ochtend kil werd, kon Elvin helemaal niet meer slapen. Hij wachtte
op geluiden van boven, en toen die eindelijk kwamen en hij zich stilletjes oprichtte,
merkte hij dat Windar met zijn ogen open lag te luisteren. Elvin voelde het trillen
van de grond, telkens als een van de dienaren zich uit het zolderraam liet vallen.
Beneden waren geen ramen aan die kant, en geluiden drongen ook niet van buiten door
de dikke muur.
Hij zou iets moeten bedenken om met hen mee te kunnen gaan. Snel de
ladder opklauteren, het luik dicht laten vallen, uit het dakraam springen en naar de
stal rennen om op Flux te springen? De stal lag achter de herberg, aan de kant van
het zoldervenster; het zou Windar enige tijd kosten om daar te komen. Als Elvin
eenmaal te paard zat, zou de hoofdman het nakijken hebben. Hij bleef liggen, zuchtend
om Windar de indruk te geven dat hij zich neerlegde bij de omstandigheden. Hij
had nog wel even de tijd: de dienaren zouden hun paarden moeten zadelen. Zonder
zadel zouden ze vermoedelijk in noodgeval nog wel kunnen rijden, maar zonder
hoofdstel lukte dat geen Sagaar. Hun paarden waren bang voor hen.
Plotseling klonk er luid gebons op de deur aan de voorkant van de herberg. Schreeuwende
stemmen, waarschuwingen, en een naam: `Windar! Windar!’ `Brand!’ gilde iemand,
en `De paarden!’ De hoofdman sprong overeind en probeerde zijn laarzen, die
nog gespoord naast de bank stonden, aan te krijgen. Met zijn voeten er half
in strompelde hij naar de deur en deed die open.
'Jij blijft hier!' snauwde hij achterom naar Elvin, die nog steeds lag. Zelf
ging hij naar buiten, met de halfgeopende deur in zijn hand en met zijn rug
de doorgang versperrend. Er kon nog steeds niemand in of uit. Maar Windar
zag niet meer wat er in de gelagkamer gebeurde.
Elvin vloog overeind, tripte de ladder op, wipte over een paar mottige
strozakken en glipte door het open raam. Hangend aan zijn handen liet hij
zich zakken, schatte de afstand, en sprong, ver van de muur vandaan. Hij
draaide zich om. De stal stond helemaal niet in brand. Paarden stonden
hoefschrapend en gezadeld klaar, sommige al met ruiters op hun rug.
Zendar stond hem grijnzend aan te kijken; de baardschaduw op zijn
wangen was dieper geworden.
'Dat dacht ik wel', zei hij.'Gauw.'
Elvin rende naar Flux toe, die zenuwachtig was omdat ze weinig
zachtzinnig uit de stal was getrokken door Morse en nog iemand. Hij
sprak haar kalmerend toe, liet haar aan zijn hand ruiken, en sprong
op de zilvergrijze rug. Van zijn lenigheid was in elk geval niets
verloren gegaan in de jaren dat hij in de stad had gewoond.
Ergens vandaan klonk het woedend gebrul van Windar. Dat leek het sein
te zijn: de dienaren trokken wild de hoofden van hun paarden om, en
galoppeerden dwars door een moestuin naar de bosrand, waar een pad begon. Elvin
- of liever: Flux - volgde hen, maar hij was niet de laatste: toen hij omkeek
zag hij dat Taris nog achter hem reed. Daarna moest hij voorover langs de
hals van zijn merrie gaan liggen, om de takken te ontwijken die hem anders
links en rechts in het gezicht zouden hebben geslagen. Achter hen riep
de hoofdman hen nog iets na - maar zijn woorden gingen verloren in het
hoefgetrappel.
Het was een felle, maar niet zo lange rit. Na een kwartier kwamen ze op
een breder pad, waar ze bleven galopperen, maar in kalmer tempo. Daarna sloegen ze
af en volgden dravend een eindweegs een soort weggetje, en daarna een paadje dat
langs een beek kronkelde. Plotseling hield de voorste halt; de andere paarden,
die daar niet op bedacht waren geweest, botsten op elkaar, steigerden en trapten
naar elkaar. Voor hen lag het huis van de Ziener.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |