Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 1: De dienaren van de koning
5
Na wat enkele glazen scheen, hoorde Elvin
het rinkelen van sporen en zwaarden buiten het vertrek. De deur ging open, en hij zag
het wemelen van blauw-en-zilveren tunieken die aangaven dat het gewone dienaren waren
die hem kwamen halen. Ze droegen echter matglanzende borstkurassen en zwaarden aan hun
zij, en hun voeten waren in rijlaarzen gestoken. Ze zagen er zo op het eerste gezicht
allemaal hetzelfde uit. Een van hen wenkte Elvin en hij stapte naar buiten - hij moest
even wennen aan het licht.
De groep liep, met Elvin in hun midden, naar een groep
paarden die gezadeld klaar stonden. Er waren er elf; de dienaren waren met hun
tienen. Elvin kreeg een paard aangewezen. Hij glimlachte, hij had zich nog nooit
op deze manier verplaatst. Een Floorn had snellere manieren als hij grote stukken
moest afleggen, en voor kleinere afstanden ging hij te voet. De ezel die Elvin
destijds had gered uit de handen van een boer die op het punt stond hem af
te maken, was eerder een vriend geweest dan een rijdier.
'Ik hoef geen zadel', zei hij. 'En ook geen tuig.' Hij prutste
aan de riemen van het hoofdstel. Hij blies onderwijl zijn adem
in de neusgaten van het dier, zodat het aan hem kon wennen. Het
was een zilvergrijze merrie met vage, donkergrijze vlekken op haar
achterhand; ze zag er goedaardig uit. Een van de dienaren kwam op hem toe.
'Moeilijkheden?'
'Nee. Ik probeer dat ding af te krijgen. Ik heb er geen ervaring mee.'
'U rijdt zonder zadel? Maar toch niet zonder hoofdstel?'
'Jawel. Ik sta erop.' Zijn bluf werkte; de dienaar tuigde
het paard af en keek toe hoe Elvin behendig op het dier sprong,
zijn handen op de schoft om niet te zwaar neer te komen.
'Hoe heet ze?' vroeg hij. De dienaar wierp hem een verbaasde blik toe.
'Grijze', zei hij met een schouderophalen.
Elvin legde zijn linkerhand op de hals om te voelen wat het dier hem
te vertellen had. Hij bespeurde een gelijkmatig temperament, goedheid,
lichtvoetigheid, de wens een ander terwille te zijn - en iets van angst.
'Ik zal je Flux noemen', fluisterde hij. De merrie bewoog de oren. 'Flux',
herhaalde Elvin. Hij richtte zich op en keek om zich heen. De dienaren van
de koning zaten nu allen te paard, maar er had zich geen elfde bij het gezelschap
gevoegd.
'Waar is de... vertrouweling van de koning?' vroeg hij.
De dichtstbijzijnde dienaar antwoordde. Het was dezelfde man die
hem geholpen had het paard af te zadelen. Elvin keek hem onderzoekend
aan en ontmoette de blik van donkere ogen onder een vooruitstekend voorhoofd.
Een leider, dacht Elvin, maar een leider in de wapenkunst, geen paladijn van
de koning. Toen lachte hij zichzelf binnensmonds uit; wat wist hij tenslotte
van Oswel de Eerste?
'We zullen dagen onderweg zijn naar de grens.' De man boog zich naar Elvin
toe en stak zijn hand uit. Na een korte aarzeling - Elvin had nog altijd eerst
even tijd nodig om zich te herinneren hoe de Sagaren elkaar groetten; hij
had ook zo’n afgezonderd leven geleid - greep Elvin de hand en drukte hem.
De palm voelde eeltig aan. Dit was geen dienaar die paleisdiensten verrichtte.
'Mijn naam is Windar', zei de man. 'Als u iets nodig heeft, kunt u zich tot mij
wenden.' Hij klopte op een buidel aan zijn zij, waarin munten rinkelden. Elvin
glimlachte. Bij het woord nodig dachten de inwoners van Saga in de eerste plaats
aan geld.
'Is er tijd om langs mijn onderkomen te gaan?' vroeg hij.
Het kamertje onder het dak van de Toren verdiende nauwelijks de naam woning.
Windar schudde zijn hoofd.
'Nee. Op uitdrukkelijk bevel van Zijne Majesteit. We zullen nu vertrekken.
Vanaf nu staat u onder mijn leiding, Elvin Nedergast.' Hij drukte zijn
sporen in de flanken van zijn paard.
'Waar is de... vertrouweling van de koning?' herhaalde Elvin.
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |