Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 8: De vlucht van de motten
4
Toen ze naderbij kwamen, bleek het Aza’s troep
te zijn die de nachtelijke stilte verstoorde. Het reisgezelschap had zijn kamp
opgeslagen in een ondiepe kom tussen drie kale hellingen; aan de andere kant was
een steile diepte. De Vrouwe had brandewijn uitgedeeld tegen de kou - een deel
van de bagage had moeten achterblijven en er waren niet genoeg dekens - en
enkele van haar mannen trommelden op de konijnenvellen die ze tussen stokken
gespannen hadden om te drogen. Her en der lagen konijnenbotjes die aangaven wat
er met de rest van de ongelukkige schepsels was gebeurd. Wild en brandhout moesten
ze van lager gelegen hellingen hebben meegenomen, want hier was nauwelijks leven
mogelijk. De Sluierbergen zagen er poëtisch uit als je ze vanaf de vlakte beschouwde,
maar boven was het onherbergzamer dan Elvin voor mogelijk had gehouden.
De combinatie van vlees en drank had de mannen in een strijdlustige stemming gebracht;
sommigen dansten een krijgsdans en anderen vuurden hen aan met handgeklap en woeste
kreten. Anderen lieten voor de grap keien en zelfs rotsblokken het ravijn in
rollen. De aanvoerder van de krijgslieden had niettegenstaande de kou zijn wapenrok
uitgetrokken en met houtskool tekens op zijn borst aangebracht die Elvin niet
kon ontcijferen. Hij tastte nu in zijn buidel en gooide een handvol korrels in
het oplaaiende vuur, die met geknetter en geknal ontploften.
Tegen een eenzame den geleund stond de Vrouwe het aan te zien. Haar ogen leken
te glinsteren van een boosaardig genoegen, maar misschien was dat niet meer dan
de weerkaatsing van de vonkenregen die uit de vlammen opsteeg.
Elvin liet zijn ogen weg dwalen van het tafereel; hij zocht de zwerm
nachtvlinders. Eerst kon hij ze niet ontwaren, toen merkte hij de fladderende
schimmetjes op die nu en dan tussen hem en het vuur dansten. Konden de diertjes
werkelijk verspieders zijn van de koning van Saga? En hoe zou de vorst zich dan
met hen verstaan? Hij moest machtige magiërs in dienst hebben.
`Straks gaat ze zelf nog dansen.’ Taris was naast hem komen staan. Kennelijk had
hij zich net als Elvin buiten de kring van licht gehouden, op een afstand van
het gewoel. `Daar is ze befaamd om, weet je dat? Of misschien moet ik zeggen:
berucht. Soms raakt ze buiten zinnen, met schuim om haar mond... En toch schijnt
er een dwingende bekoring van uit gaan. Ik heb gehoord dat vorsten zich aan haar
voeten werpen als Aza besluit te dansen.’
`Werkelijk?’ Elvin kon zich Vrouwe Aza eigenlijk niet buiten zinnen voorstellen;
zelfs in woede bleef ze koud en ongenaakbaar als deze berghellingen. Hij hoopte
maar dat ze vannacht niet op een dergelijk schouwspel vergast zouden worden.
`Zeg Taris...’ begon hij - hij wilde vragen naar de motten, maar hij
aarzelde. Hij wist nog steeds niet zeker of hij Taris kon vertrouwen. Op dat
moment landde een van de nachtvlinders op Taris’ wenkbrauw. Taris blies
ernaar om het weg te jagen, maar sloeg het niet weg toen het bleef zitten. Elvin
zag het met belangstelling aan. Even later vloog het beestje weer op. Ze keken
het beiden na.
`Taris... Ik heb van iemand gehoord dat koning Oswel die motten gebruikt als...’
`Als spionnen?’ Taris lachte. `Dat wordt beweerd, ja.’
`Maar het is niet waar?’ vroeg Elvin.
Taris zweeg een poos. Toen antwoordde hij: `Ach, ik kan het jou wel
vertellen. Ja, het is wel waar. Die motten zijn de ogen van de koning. Hij
gebruikt ze om zijn mijnwerkers in de gaten te houden, en om na te gaan of
zijn troepen aan de grenzen niet tegen hem samenspannen, met elkaar of met
vijandige legermachten.’
`Maar hoe kunnen motten de koning vertellen wat ze gezien hebben?’ vroeg Elvin
verbaasd.
>
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |