Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 6: Werefried en Lavendel
4
`Werefried...’ zei Taris. Maar de
Wijsgeer liet zich niet onderbreken.
`Ja, ik weet wat u wilt tegenwerpen. Als er werkelijk een Voorzienigheid
bestond, of een Lotsbestemming, wat niet geheel hetzelfde is, dan zou
ook het feit dat ik mijzelf als vrij individu wens op te vatten in dat
Grote Plan besloten liggen. Maar vergeet niet dat...’
Elvin besloot het gebazel te negeren. Tegen Taris zei hij: `Ze staan
op het punt te vertrekken. Zet je schrap.’
De voerman riep, een rijdier brieste, en met gerinkel van wapens
en borstkurassen zetten de wapenknechts hun paarden in draf. In
een mum van tijd zat Elvin weer in zijn hoge uitkijkpost. Een deel
van de stoet was al uit het gezicht verdwenen, maar hij zag tot
zijn opluchting dat Verris en Galdin opgewekt koutend naast elkaar
achter Aza’s rijtuig liepen. Deze keer liet hij zich langs de berkenstam
naar beneden glijden.
`Wordt het al minder? Heeft Aza een nieuwe Lus geworpen om Verris te binden?’
Maar Taris schudde zijn hoofd met opeengeklemde tanden.
Werefried stond het vertrekkende gezelschap na te kijken. Opeens
deed hij gretig een paar stappen vooruit, als een kip die een lekker
hapje ziet.
`Mijn eigen vrije wil, ongebonden als zij is, heeft zojuist een ommekeer
gemaakt’, mompelde hij. `Ongebonden, ja, maar onderworpen aan het vlees
waarvan zij deel uitmaakt. O schoonheid, meesteres van de zinnen!’
Elvin volgde zijn blik en zag dat Vrouwe Aza op de platgetrapte plek van
het kamp was achtergebleven. Ze was nu in het grijs gekleed, doorschoten
met rode glanzen, als de kleur van de dageraad. Bloedkoralen sieraden
omsloten hals en polsen. Haar lange haar was opgebonden in een zorgeloze
knoedel. Ze was werkelijk wonderschoon zoals ze daar tussen de resten van
de vuren stond, als een bloem die tot bloei is gekomen op een mesthoop. Zij
keek speurend om zich heen, tot ze de wijsgeer in het oog kreeg, die zich naar
haar toe spoedde alsof hij werd getrokken.
`Blijf hier’, zei Elvin overbodig. `Ik ga even luisteren.’ Voor de derde
keer die ochtend klom hij in dezelfde berk, maar nu kroop hij over een tak
tot hij de kroon van een linde kon bereiken. Zo waagde hij zich van boom
tot boom tot hij vlak boven het mensenpaar was, waar hij zich geruisloos
verborg. Omdat hij in het zwart gekleed was, in plaats van in de onder
floorn gebruikelijke schakeringen van groen, beige en goud, zou hij onmiddellijk
worden gezien als ze omhoog keken.
`Het komt mij voor dat u van ver bent gekomen om mij te zien’, zei Aza met
haar zoetste stem.
`Dat komt mij ook voor’, zei de Wijsgeer, `hoewel ik mij scherp bewust ben
van de onbetrouwbaarheid van persoonsgebonden waarnemingen... Neemt u mij
niet kwalijk, Vrouwe. Mijn naam is Werefried, genaamd de Wijsgeer. Ik kom
tot u met een boodschap van de Ziener...’
`De Ziener!’ Aza had haar stem niet verheven. Maar een ijskoude woede sloeg
uit haar stem en deed vogels en ander gedierte op slag verstommen.
`Dat ben ik met u eens’, zei Werefried, `hoewel hij de lof zong van uw
schoonheid. En met het volste recht. Ik heb slechts één maal een jonkvrouw
gekend die zich in bekoorlijkheid met u zou kunnen meten... Maar wij mogen
de ascese nooit verzaken, al zijn er omstandigheden die zelfs de zelfbeheersing
van de wijste vorser op de proef...’
`Hou op met dat geraaskal!’ vlijmde Aza’s stem. `Heb je wat te zeggen of niet?’
`Ja Vrouwe.’ Werefried boog zijn hoofd. `De Ziener gaf mij dit teken voor u mee.’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |