Deel I: Verbannen uit Saga
Hoofdstuk 13: De geheimen van Orion
2
De spreeuwen waren nu stil; ze zaten met z’n allen, vier
of vijf snezen sterk, op de takken boven hen. Rorin sliep met open mond. Sterren
pinkelden tussen de kalende takken. Elvin keek omhoog en probeerde zijn ademhaling
tot bedaren te brengen. Het gezicht van Yondin scheen hem nog steeds aan te kijken.
Yondin! Gids van de kloon van Nedergast, Windlezer van de Vlinderdrom, Vlechter
van het Verbond van de Wikke. Tot hij over hem droomde, was Elvin zijn hele bestaan
vergeten...
Ja, Yondin bestond, evenals zijn rechterhand Womin en zijn linkerhand Honvin. Híj
was degene die Elvin, lang geleden, had opgedragen de drom te verlaten en zich
onder de Mensen te begeven. Hij was de Windlezer, de laatste spreker in de Dromraad,
die elk jaar in de langste nacht bijeenkwam. Maar in geval van gevaar of verraad of
vergrijpen tegen de Gebruiken kwam de Raad vaker bijeen, en bij zo’n bijzondere
bijeenkomst was Elvins verbanning een feit geworden...
Hoe had hij dat alles kunnen vergeten!
Maar het net van angst waarin zijn droom hem had gevangen, was nog niet opgeheven. Niet
echt bang, maar wel benauwd voelde hij zich. En dat terwijl ze zo hier zo vredig
lagen, in de ruiende kastanje, tussen de slapende spreeuwen, op een handvol mijlen
van Orion, het thuis van zijn vriend Taris. Waarom zou hij zich angstig voelen?
Hij had iets gezegd, Yondin in zijn droom, een vraag gesteld... Maar Elvin kon
zich het laatste stuk van de droom niet te binnen brengen. Wel bleef een
dringend gevoel hem bij, alsof hij met grote spoed iets moest doen, iets
uitzoeken, iemand moest waarschuwen... er vandoor gaan? Hij schudde Rorin
heen en weer. Toen de groenling wakker werd, sprak Elvin niet, maar beduidde
hem zich langs de stam omlaag te laten glijden en hem te volgen.
Een tijdlang gingen ze zwijgend voort over de ongelijke keienweg. Toen de zon
opging, waagde Rorin het te vragen: `Wat is er? Waarom moesten we zo plotseling
opbreken? Ik droomde net zo lekker.’
`Ik weet het niet’, zei Elvin. `Ik kreeg ineens het gevoel dat we voort moesten
maken. Ach, het kan geen kwaad vroeg op te staan. . Kijk, op dat hek staat de
naam Orion al. We zijn er bijna.’
Geklepper van houten schoeisel achter hen deed hem geschrokken omkijken.
`Elvin! Ik herkende je bijna niet! Wacht even!’ Het was jonkvrouw Marente van
Lier, die nu gekleed ging als een boerendeerntje. Elvin en Rorin wachtten op
haar. Springerige lokken bruin haar piekten onder haar zedige hoofddoek vandaan,
en haar ogen schitterden. Weer vroeg Elvin zich af of dit werkelijk het meisje
was met wie Taris zou trouwen. Als hij mocht kiezen, zou hij geen betere bruid
voor zijn menselijke vriend weten.
`Ik ben blij je ongedeerd te zien’, zei hij. `En nog dank je wel dat je ons
gered hebt.’
`Nou, maar ík ben blij dat ik jullie weer zie, heelhuids en wel. Wat een rabauwen
hè, die Rigaren. Ik heb Taris maar geen bericht gestuurd. Straks komt er nog
oorlog van.’
`Ze kwamen niet uit Riga’, begon Rorin, maar Elvin legde hem met een blik het
zwijgen op. Het had geen zin de jonkvrouw bang te maken.
`Is Taris van Orion werkelijk jouw toekomstige echtgenoot?’ vroeg hij gauw. Het
meisje lachte luidkeels.
`Ik weet wat je denkt! Je vindt mij niet goed genoeg voor hem. hè? Nou, hij
ook niet. Het is zo bedisseld door onze vaders, die strijdmakkers en beste
vrienden waren. Ik heb er geen zin in en Taris stelt het steeds uit, maar we
houden de schijn hoog. Dus ben ik gerechtigd jullie welkom te heten op Orion. Hier,
dit hek door. Doe of je thuis bent en let niet op dwalende lichtjes en nachtelijke
jammerkreten. Een verlaten palts trekt nu eenmaal dolende zielen aan.’
volgende pagina |
vorige pagina |
inhoud |
landkaart
wordt vervolgd ! |